ECLI:NL:CRVB:2009:BK6497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- T.J. van der Torn
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de herziening van haar WAO-uitkering. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 11 december 2009. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.D. Winter, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering, die was verlaagd van 80-100% naar 25-35% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had eerder haar bezwaar ongegrond verklaard, maar na beroep had het Uwv de uitkering herzien naar 35-45% arbeidsongeschiktheid.
Tijdens de zitting op 30 oktober 2009 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had vertrouwd op de bevindingen van de verzekeringsartsen. Appellante stelde dat zij lijdt aan fibromyalgie, wat haar beperkingen in het werk oplevert. De verzekeringsarts had echter geconcludeerd dat er geen reden was om de eerdere beoordeling te herzien, ondanks de klachten van appellante.
De Raad overweegt dat er geen voldoende medische grondslag is om de beperkingen van appellante niet te erkennen. De ingebrachte medische informatie was niet overtuigend genoeg om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad concludeert dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.