ECLI:NL:CRVB:2009:BK6491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1531 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • T.J. van der Torn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat er voor haar met ingang van 13 november 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 30 oktober 2009 is appellante niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door een advocaat.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit beoordeeld. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit van het Uwv voldoende medische onderbouwing had en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep, waarin zij haar beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies betwistte, als herhalingen van eerdere stellingen gekwalificeerd zonder nieuwe onderbouwing.

De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven, mede op basis van de gemotiveerde reacties van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen plaats is voor schadevergoeding of toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

08/1531 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 januari 2008, 07/2313
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek, verbonden aan SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding van het volgende. Bij besluit van 5 februari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 13 november 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2007 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.1. Ten aanzien van de medische component van de schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust en er (mitsdien) onvoldoende aanleiding is om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Daartoe is overwogen dat de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen over informatie over appellante beschikten van de behandelend systeemtherapeute F. Laghzaoui, verbonden aan Altrecht geestelijke gezondheidszorg te Utrecht, en dat de bezwaarverzekeringsarts bij rapporten van 3 oktober 2007 en 11 januari 2008 gemotiveerd heeft gesteld dat de in beroep ingezonden gegevens van deze behandeling geen aanleiding geven om de ten behoeve van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) verder aan te passen.
2.2. De rechtbank heeft na vergelijking van de FML met de functiebeschrijvingen van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geoordeeld dat deze binnen voor de voor appellante vastgestelde belastbaarheid vallen en dus geschikt zijn. Voorts heeft zij vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat uitgaande van de geschiktheid van die functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per de datum in geding minder dan 35% bedraagt. Daarop is het bestreden besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante onder herhaling van de gronden in bezwaar en beroep aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de aangevallen uitspraak. Zij is van mening dat haar beperkingen tot het verrichten van arbeid niet juist zijn vastgesteld. Daardoor meent zij ook niet in staat te zijn de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft ten onrechte het Uwv in zijn standpunt gevolgd dat de bestreden beslissing op een juiste en afdoende gemotiveerde medische en arbeidskundige grondslag berust.
4.1. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad slechts een herhaling van hetgeen in bezwaar en beroep is gesteld, zonder enige onderbouwing van medische en/of feitelijke aard waarom het oordeel van de rechtbank niet juist is.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank mede gelet op de gemotiveerde reacties van de bezwaarverzekeringsarts op de in beroep ingezonden gegevens van de systeemtherapeute Laghzaoui. Het in beroep gehandhaafde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts is in hoger beroep door appellante niet met nieuwe medische gegevens weersproken of anderszins gemotiveerd in twijfel getrokken. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. Voor vergoeding van schade als door appellante verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van
T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 december 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
GdJ