[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2009, 07/2475
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 december 2009
Namens appellante heeft mr. D.L. Kruijdenhof, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2009. Voor appellante is verschenen mr. Kruijdenhof. Het Uwv was vertegenwoordigd door F.M.D. Eijmael.
1. Appellante is op 12 augustus 1995 uitgevallen voor haar werkzaamheden als gezinshulp voor 20 uur per week vanwege psychische klachten. Aan appellante is per 11 augustus 1996 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. Bij besluit van 9 augustus 2005 is de WAO-uitkering van appellante per 2 oktober 2005 ingetrokken. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 28 april 2006 gegrond verklaard in die zin dat de uitkering per 10 oktober 2005 wordt ingetrokken.
2.2. De rechtbank (I) heeft bij uitspraak van 6 februari 2007 (06/1781) het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard omdat het Uwv volgens de rechtbank het aspect torderen (4.12) bij de functie elektromonteur (sbc-code 267010) onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft het besluit vernietigd, heeft bepaald dat het Uwv met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt en heeft beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft de functies controleur, tester elektronische apparatuur (sbc-code 267060) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) gelet op de belastbaarheid van appellante wel geschikt geacht. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante over het vereiste opleidingsniveau voor de functie elektromonteur beschikt. Met betrekking tot de medische beoordeling heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Tegen deze uitspraak is door appellante geen rechtsmiddel aangewend.
2.3. Met inachtneming van deze uitspraak heeft bezwaararbeidsdeskundige J. Oosterveld op 18 juli 2007 een arbeidskundig onderzoek verricht, het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en het aspect torderen nader toegelicht. Bij besluit van 27 juli 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheidsklasse in het kader van de WAO ongewijzigd minder dan 15% blijft, maar dat haar bezwaar tegen het besluit van 9 augustus 2005 alsnog gegrond wordt verklaard in die zin dat de WAO-uitkering wordt ingetrokken per 10 oktober 2005 in plaats van per 2 oktober 2005.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank (II) heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de functies controleur, tester elektronische apparatuur en productiemedewerker industrie niet meer ter discussie staan omdat de rechtbank deze bij uitspraak van 6 februari 2007 reeds geschikt heeft geacht. Ten aanzien van de functie elektromonteur is de rechtbank van oordeel dat in de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst van 2 december 2008, op aannemelijke en concludente wijze is aangegeven dat bij de uitvoering van deze functie geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellante.
4. Appellante kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de functies controleur, tester elektronische apparatuur en productiemedewerker industrie niet langer ter discussie staan. In het (nieuwe) resultaat functiebeoordeling (RF) van 18 juli 2007 wordt bij de functie productiemedewerker industrie op het aspect duwen en trekken (4.13) een signalering [M] gegeven, waarover de rechtbank (I) volgens appellante eerder geen oordeel heeft kunnen geven omdat in de RF van 7 september 2006 - die destijds ter beoordeling stond - geen signalering voorkwam. Daarnaast heeft de rechtbank (I) volgens appellante destijds ten onrechte geen oordeel gegeven over het gesignaleerde aspect duwen en trekken (4.13) bij de functie controleur, tester elektronische apparatuur. Zij herhaalt daarnaast haar grief dat zij niet kan voldoen aan het opleidingsniveau van deze functie omdat de opleiding voor het Vapro-basisdiploma langer dan zes maanden duurt. Ten aanzien van de functie elektromonteur is appellante van oordeel dat het Uwv er niet in is geslaagd om het motiveringsgebrek (het ontbreken van de normaalwaarden) bij het aspect torderen (4.12) te herstellen in het besluit van 27 juli 2007. Ten slotte kan appellante zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toelichting “geen kenmerkende belasting” bij het aspect duwen en trekken (4.13).
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. De Raad heeft ten eerste ter zitting vastgesteld dat de functie operator chemische en kunststofverwerkende industrie (sbc-code 271122) niet langer aan de onderhavige schatting ten grondslag ligt. Daarnaast stelt de Raad evenals de rechtbank vast dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het besluit van 28 april 2006 en die ongewijzigd is overgenomen in het bestreden besluit in rechte vast staat. Tevens is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van de functie controleur, tester elektronische apparatuur (sbc-code 267060) in rechte vast staat. Daardoor kan appellantes grief ten aanzien van het vereiste opleidingsniveau niet slagen. Daarnaast merkt de Raad op dat in de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Oosterveld van 30 augustus/7 september 2006 destijds een uitgebreide toelichting is gegeven ten aanzien van aspect 4.13. Dat de rechtbank hier destijds niet expliciet op in is gegaan stond appellante niet in de weg om hier een rechtsmiddel tegen in te stellen.
5.3. Ook de functie productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) is destijds door de rechtbank geschikt geacht en staat in rechte vast. Dat geldt echter naar het oordeel van de Raad niet ten aanzien van de belasting bij het aspect duwen en trekken (4.13). De Raad volgt op dit punt het standpunt van appellante. Op het RF van 7 september 2006 staat aspect 4.13 niet vermeld. Op de ‘nieuwe release’ van het RF van 18 juli 2007 staat aspect 4.13 wel vermeld met de signalering [M] en de toelichting “geen kenmerkende belasting”. De Raad is van oordeel dat de rechtbank (II) dit aspect ten onrechte niet in haar beoordeling heeft meegewogen.
5.4. De signalering bij aspect 4.13 zoals overwogen in 5.3. doet zich ook voor bij de functie elektromonteur (sbc-code 267010). Ten aanzien van de vraag of de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante - gelet op haar beperking op dit aspect in de FML - niet overschrijdt, oordeelt de Raad als volgt. In de rapportages van bezwaararbeidsdeskundige L. Lind van 4 februari 2008 en bezwaararbeidsdeskundige Van der Hulst van 2 december 2008 wordt deze signalering toegelicht. De Raad acht deze toelichting voldoende. Daarmee heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad pas na het bestreden besluit een toereikende toelichting op en motivering van de geschiktheid van deze functies gegeven. Gelet op de jurisprudentie van de Raad met betrekking tot het CBBS komen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit derhalve voor vernietiging in aanmerking, zij het met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
5.5. De grief van appellante wat betreft het ontbreken van de normaalwaarden van het aspect torderen (4.12) bij de functie elektromonteur (sbc-code 267010) kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 9 november 2004 (onder andere LJN AR4716), 12 oktober 2006 (LJN AY9971), 23 februari 2007 (LJN AZ9153), 1 februari 2009 (LJN BC3237), 5 december 2008 (LJN BG5758) en 5 juni 2009 (LJN BI6812). De Raad heeft vastgesteld dat de exacte bepaling van de hoogte van de normaalwaarden niet van belang is, zodat de noodzaak ontbreekt voor een nadere onderbouwing van de wijze van bepaling van die normaalwaarden. Verwijzend naar de rapportages van bezwaararbeidsdeskundige Oosterveld van 18 juli 2007 en Van der Hulst van 2 december 2008 is de Raad van oordeel dat voldoende inzichtelijk en aannemelijk is geworden dat de belasting in deze functie, ondanks de aangenomen beperkingen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
5.6. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zij het met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep, begroot op
€ 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,-, te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2009.