ECLI:NL:CRVB:2009:BK5973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7142 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 14 februari 2003 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft op 13 december 2006 besloten om deze uitkering per 5 februari 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak de conclusies van de psychiater M. Kazemier gevolgd, die als deskundige was benoemd. Kazemier concludeerde dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was tot enige arbeid. Appellant heeft in hoger beroep enkel medische grieven aangevoerd en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten. Hij verwees naar een rapport van klinisch psycholoog drs. A. Huisman, die hem op 3 maart 2009 had gezien. De Raad voor de Rechtspraak heeft de rapportages van de deskundigen gevolgd en vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de herziening van de WAO-uitkering heeft gehandhaafd en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

08/7142 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 oktober 2008, 07/2547 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Boers, advocaat te ’s-Gravenzande, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij gevoegd een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker van 9 juni 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009 waar appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. van Riet.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sedert 14 februari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 13 december 2006 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 5 februari 2007 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 maart 2007 (hierna: bestreden besluit), waarvan deel uitmaakt de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer van 26 februari 2007, ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft naar aanleiding van het namens appellant daartegen ingestelde beroep psychiater M. Kazemier als deskundige benoemd. Gezien de door deze psychiater uitgebrachte rapportages van 16 mei 2008 en 25 augustus 2008 heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden de conclusie van deze psychiater niet te volgen. Wat de aan appellant voorgehouden functies betreft heeft de rechtbank overwogen dat deze passen binnen de belastbaarheid van appellant zoals die blijkt uit de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 augustus 2006 en dat voorkomende zogeheten signaleringen afdoende zijn gemotiveerd in de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundige van 4 december 2006, respectievelijk 24 mei 2007. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant enkel medische grieven aangevoerd en - kort samengevat - gesteld dat niet of onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Hij acht zich niet in staat arbeid te verrichten. In dit verband heeft hij verwezen naar het rapport van de door hem in hoger beroep geraadpleegde klinisch psycholoog drs. A. Huisman, die appellant op 3 maart 2009 zag. Naar de mening van appellant is in de aangevallen uitspraak het rapport van de deskundige, psychiater Kazemier, onjuist geïnterpreteerd, althans heeft deze deskundige onjuiste conclusies getrokken die de rechtbank niet had mogen volgen.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat met de klachten van appellant en de informatie die werd verkregen uit de behandelend sector bij de besluitvorming voldoende rekening is gehouden. Uit de rapportage van 26 februari 2007 blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts Brouwer de beschikking had over informatie van de behandelend psychiater I. van Galen-Oosterkamp van 15 februari 2007, opgesteld slechts tien dagen na de datum in geding. De bezwaarverzekeringsarts Brouwer heeft op basis van de destijds beschikbare informatie geen aanleiding gevonden de FML - waarin ten aanzien van appellant in beduidende mate beperkingen zijn aangenomen - te herzien. Wat de door appellant in hoger beroep ingebrachte rapportage van de psycholoog Huisman betreft, heeft de bezwaarverzekeringsarts Blanker in zijn rapport van 9 juni 2009 vermeld dat deze rapportage stoelt op onderzoek ruim twee jaar na 5 februari 2007, de datum hier in geding, en niets zegt over die datum. De rapporten van de deskundige Kazemier zijn gebaseerd op onderzoek dat eerder plaatsvond en de deskundige heeft geen aanleiding gezien de conclusies van het Uwv te verwerpen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In de jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank wat dit betreft in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en ziet evenmin aanleiding de rapportages van de ingeschakelde deskundige, de psychiater Kazemier, niet te volgen. Uitgaande van beide rapportages kan worden geoordeeld dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig is geweest en voldoende is onderbouwd. In dit verband merkt de Raad nog op dat appellant geen reactie op deze rapportages heeft ingebracht van zijn behandelend psychiater. Wat betreft de grief van appellant dat Kazemier niet heeft gezegd dat de door het Uwv gevonden mate van arbeidsongeschiktheid juist is, constateert de Raad dat het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO geschiedt door een arbeidsdeskundige op basis van de door een (verzekerings)arts vastgestelde medische beperkingen. Aan de medisch deskundige Kazemier is derhalve de vraag voorgelegd of de medisch (objectiveerbare) beperkingen correct zijn vastgesteld, zoals die blijken uit de FML. In zijn rapport van 16 mei 2008 heeft Kazemier geconcludeerd dat hij zich grotendeels kan verenigen met de vastgestelde beperkingen zoals die blijken uit de FML, met dien verstande dat appellant qua karakter niet in staat zal zijn gedurende enkele uren per dag te werken. Wat betreft de gediagnosticeerde depressie heeft Kazemier in zijn nadere rapport van 25 augustus 2008 opgemerkt dat deze niet wegneemt dat appellant wel in staat moet worden geacht tot zinvolle activiteiten. Ook bezien in combinatie met de bij appellant bestaande angsten, zo begrijpt de Raad het standpunt van Kazemier, acht deze deskundige appellant in staat enige arbeid te verrichten. Een afwijkende karakterstructuur is naar het oordeel van de Raad op zichzelf in zijn algemeenheid niet als ziekte of gebrek te kwalificeren. De Raad wijst in dit verband naar zijn uitspraken van 23 februari 2005 en 23 februari 2007, LJN AS9172, respectievelijk AZ9468.
4.2. Vastgesteld kan worden dat appellant in hoger beroep geen medische informatie heeft verstrekt die doet twijfelen aan de juistheid van de opgestelde FML. Ook de nader overgelegde rapportage van de psycholoog Huisman, die appellant op 3 maart 2009 zag, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. Volgens Huisman zou het onverstandig voor appellant zijn “op dit moment” aan werkhervatting te denken. Een concrete standpuntbepaling omtrent de medische beperkingen van appellant wat betreft de hier van belang zijnde datum 5 februari 2007 is daarmee niet gegeven.
4.3. Naar het oordeel van de Raad is door de bezwaarverzekeringsarts terecht geconcludeerd dat er geen indicatie was voor het inwinnen van nadere informatie bij de behandelend sector. Op basis van de beschikbare informatie was de pathologie (diagnose) bekend, alsmede de behandeling van appellant. Niet valt in te zien dat het Uwv niet tot een afgewogen beslissing over de datum in geding heeft kunnen komen. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen voor appellant ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. Alle relevante medische informatie, waaronder die van de psychiater Van Galen-Oosterkamp die appellant aanvankelijk behandelde en van de psychiater F. Overbeek die appellant sinds 24 november 2007 behandelt, is in ogenschouw genomen en daarop is adequaat en gemotiveerd gereageerd door de bezwaarverzekeringsartsen Brouwer, Blanker en F.L. van Duijn. Aan de suggestie van appellant om alsnog advies in te winnen bij een deskundige/psychiater gaat de Raad derhalve voorbij.
4.4. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 5 februari 2007 is blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige J. Noort van 4 december 2006 gebaseerd op de aan appellant voorgehouden functies inpakker koekjes (Sbc-code 111190), draadwever/nadeninlegger (Sbc-code 264122) en productiemedewerker aftrek (Sbc-code 111172). De Raad is, gelet op hetgeen is overwogen bij 4.1, 4.2 en 4.3, tot het oordeel gekomen dat deze functies op medische gronden terecht door het Uwv geschikt zijn geacht voor appellant. De belasting in de voorgehouden functies past binnen de belastbaarheid van appellant zoals die blijkt uit de opgestelde FML. Het bestreden besluit wordt in dit opzicht gedragen door een adequate en toereikende grondslag en is tevens tot stand gekomen op een wijze die de toetsing aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen kan doorstaan. In voldoende mate en op een juiste wijze is bij de aan appellant voorgehouden functies rekening gehouden met alle hier van belang zijnde klachten.
4.5. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit dan ook terecht de herziening van de WAO-uitkering van appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% gehandhaafd. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR