ECLI:NL:CRVB:2009:BK5942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6494 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering van appellante, die eerder was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante, werkzaam als eigenaresse van een lasercentrum, viel op 6 mei 2004 uit wegens chronische vermoeidheidsklachten en pijnklachten. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts P.J. English-Bijlsma op 27 maart 2007, werd de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2007. De arbeidsdeskundige J.G. Dirkzwager concludeerde dat appellante geschikt was voor bepaalde functies, wat leidde tot de intrekking van haar WAZ-uitkering per 27 juni 2007.

Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De in hoger beroep overgelegde informatie van klinisch psycholoog C. Koopmans werd niet als nieuw of relevant beschouwd, aangezien deze geen nieuwe medische gegevens bevatte.

De Raad bevestigde dat de bezwaararbeidsdeskundige Langius en de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd hadden waarom de belasting in de functies geen overschrijding opleverde van de belastbaarheid van appellante. De Raad concludeerde dat het Uwv op juiste gronden de WAZ-uitkering had ingetrokken en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

08/6494 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 oktober 2008, 08/649 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2009. Appellante is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als eigenaresse van een lasercentrum toen zij op 6 mei 2004 uitviel wegens chronische vermoeidheidsklachten en pijnklachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op het spreekuur van 27 maart 2007 onderzocht door de verzekeringsarts P.J. English-Bijlsma die de functionele mogelijkheden van appellante heeft vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2007. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J.G. Dirkzwager op 20 april 2007 een rapport uitgebracht. In dit rapport is hij tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt kan worden geacht voor functies die vanuit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem zijn verkregen. Op basis van drie van deze functies heeft hij het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op minder dan 25%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 26 april 2007 de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 27 juni 2007 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 15 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De Raad ziet – evenals de rechtbank – geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. Daarbij tekent de Raad aan dat verzekeringsarts English-Bijlsma, na lichamelijk en psychisch onderzoek op het spreekuur van 27 maart 2007, heeft geconcludeerd dat lichamelijk geen objectiveerbare afwijkingen vastgesteld konden worden en dat geen sprake was van ernstige psychopathologie. De bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer heeft appellante vervolgens op de hoorzitting van 21 september 2007 geobserveerd, dossierstudie verricht en de informatie van 30 augustus 2007 van G.J. Dekker, arts ziekenhuispsychiatrie verbonden aan het Medisch Centrum Leeuwarden, bij de beoordeling meegewogen. Van haar bevindingen heeft Zwemer uitgebreid gerapporteerd waarbij zij tot de conclusie is gekomen dat de door Dekker gestelde diagnose, dat bij appellante sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, de bevindingen van de verzekeringsarts bevestigt. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat een ongedifferentieerde somatoforme stoornis duidt op een chronisch pijnsyndroom, waaraan de verzekeringsarts in de FML van 3 april 2007 – ondanks haar conclusie dat geen sprake was van objectiveerbare afwijkingen – voldoende tegemoet is gekomen.
3.3. De in hoger beroep overgelegde informatie van klinisch psycholoog C. Koopmans van 7 januari 2009 kan naar het oordeel van de Raad niet tot een ander oordeel leiden nu deze informatie geen nieuwe nog niet eerder onderkende medische gegevens bevat. Daarbij tekent de Raad aan dat, gelet op de reactie van de bezwaarverzekeringsarts Zwemer van 13 februari 2009, Koopmans, evenals Dekker, tot de diagnose somatoforme stoornis is gekomen. Voor concentratieproblemen of andere cognitieve problemen zijn geen aanwijzingen, noch voor een ander psychiatrisch toestandbeeld dan wel een chronisch pijnsyndroom, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
3.4. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad als volgt.
3.5. De Raad stelt vast dat de schatting – zoals blijkt uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius van 15 februari 2008 – uiteindelijk berust op de functies wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050), parkeercontroleur (sbc-code 342022) en beginnend administratief medewerker (sbc-code 315090). De bezwaararbeidsdeskundige heeft deze functies met inachtneming van de FML van 3 april 2007 beoordeeld en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 25%.
3.6. Uitgaande van de juistheid van de FML van 3 april 2007 is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige Langius in de onder 3.5 genoemde rapportage en de bezwaarverzekeringsarts bij aanvullende rapportage van 17 september 2009, genoegzaam hebben gemotiveerd waarom de belasting in de functies geen overschrijding oplevert van de belastbaarheid van appellante.
3.7. Hetgeen onder 3.2 tot en met 3.6 is overwogen leidt tot het oordeel dat het Uwv op juiste gronden de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 27 juni 2007 heeft ingetrokken. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR