ECLI:NL:CRVB:2009:BK5694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6149 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van directe betrokkenheid bij bombardement

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van appellante om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer. Appellante, geboren in 1938, had in april 2007 een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, gebaseerd op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan ervaringen uit haar kindertijd tijdens de Tweede Wereldoorlog in Rotterdam en Heerenveen. De aanvraag werd afgewezen op 18 maart 2008, omdat niet voldoende was aangetoond dat appellante direct was getroffen door oorlogsgeweld, zoals bedoeld in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.

De Raad oordeelde dat er geen bewijs was van directe betrokkenheid van appellante bij het bombardement op Rotterdam op 31 maart 1943. Hoewel het bombardement aanzienlijke schade en chaos met zich meebracht, was er geen bewijs dat het woonhuis van appellante was beschadigd of dat zij of haar naasten gewond waren geraakt. De Raad benadrukte dat de verklaring van appellante over haar ervaringen niet voldoende was zonder aanvullende objectieve gegevens ter ondersteuning.

Daarnaast werd de verklaring van appellante over gevechten in Heerenveen tussen Duitsers en Canadezen niet bevestigd door andere bronnen, wat leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad erkende de angstige omstandigheden die appellante tijdens de oorlogsjaren had meegemaakt, maar benadrukte dat erkenning als burger-oorlogsslachtoffer gebonden is aan specifieke gebeurtenissen zoals omschreven in de wet.

Tot slot oordeelde de Raad dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

08/6149 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 26 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 29 augustus 2008, kenmerk BZ 8377, JZ/O60/2008, ten aanzien van appellante genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. Appellante is niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft appellante, geboren in 1938, in april 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Appellante heeft haar aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan gebeurtenissen die zij als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog in Rotterdam en Heerenveen heeft meegemaakt.
1.2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 18 maart 2008 op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante getroffen is door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet. In dat verband is overwogen dat een directe betrokkenheid bij het bombardement van 31 maart 1943 op Rotterdam en bij gevechten tussen Duitsers en Canadezen in Heerenveen niet is komen vast te staan. Na gemaakt bezwaar is de afwijzing gehandhaafd bij het thans bestreden besluit.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden en overweegt daartoe als volgt.
2.1. Met betrekking tot het genoemde bombardement op Rotterdam dient op basis van al hetgeen is komen vast te staan omtrent het betreffende bombardement te worden beoordeeld of er in het onderhavige geval sprake is geweest van directe betrokkenheid bij gebeurtenissen in de zin van de Wet. Bij deze individuele beoordeling spelen vele factoren een rol, zoals de afstand van een betrokkene tot explosies, de kracht van de explosies, de aard van de schuilplaats waar een betrokkene tijdens het bombardement verbleef, de omvang en aard van de aanval, het soort bommen dat is gebruikt en de materiële schade die in de directe omgeving van een betrokkene is aangericht. Verder is van belang of betrokkene al dan niet gewond is geraakt of geconfronteerd met de verwonding of het omkomen van naasten.
2.1.1. Met inachtneming van het voorgaande kan ook de Raad niet anders dan concluderen dat van directe betrokkenheid van appellante bij het bombardement van 31 maart 1943 op Rotterdam niet is gebleken. Weliswaar was hier sprake van een bombardement met grote personele en materiële schade tot gevolg en is het aannemelijk dat appellante werd geconfronteerd met vernielde huizen en een chaotische situatie, maar niet is gebleken dat het woonhuis van appellante is beschadigd, noch dat appellante of haar naasten gewond zijn geraakt. Hierbij acht de Raad van belang dat in het sociaal rapport alleen is vastgelegd dat toen het luchtalarm klonk appellante en haar zuster bij haar moeder in bed zijn gekropen en dat vervolgens de bommen insloegen in de [straatnaam] en de woning op zijn grondvesten stond te trillen.
2.2. Ten aanzien van de door appellante genoemde gevechten in Heerenveen tussen Duitsers en Canadezen is de Raad met verweerster van oordeel dat buiten de eigen verklaring van appellante van deze gebeurtenis geen bevestiging is verkregen. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan een door een betrokkene gemelde gebeurtenis niet uitsluitend op grond van diens eigen verklaring als voldoende vaststaand worden aangemerkt, maar dient een dergelijke verklaring te worden ondersteund door aanvullende (objectieve) gegevens. Dergelijke gegevens ontbreken.
3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Daarmee is zeker niet beoogd te miskennen dat appellante tijdens de oorlogsjaren zeer angstige omstandigheden heeft meegemaakt. De erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet is echter gebonden aan de in de Wet omschreven gebeurtenissen. Nu van zodanige gebeurtenissen niet is gebleken heeft verweerster terecht de door appellante gemelde psychische gevolgen buiten beschouwing gelaten.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
HD