ECLI:NL:CRVB:2009:BK5687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5940 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van appellant om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Appellant, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, had in mei 2007 een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 7 maart 2008, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. De verweerster oordeelde dat, hoewel appellant getroffen was door oorlogsgeweld, er geen blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit was vastgesteld die in aanmerking kwam voor een uitkering onder de Wet.

Tijdens de zitting op 15 oktober 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, maar de Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het onderzoek dat door de geneeskundig adviseur F.A.M. van den Brand was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellant, zoals piekergedrag en nachtmerries, niet of nauwelijks beperkingen gaven in het dagelijks leven, en dat de lichamelijke klachten niet gerelateerd waren aan het oorlogsgeweld. De Raad achtte een specialistisch onderzoek niet noodzakelijk, gezien de bevindingen van de geneeskundig adviseurs en het feit dat appellant in het dagelijks leven goed functioneerde.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

08/5940 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 26 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening
2 september 2008, kenmerk BZ 8392, JZ/B70/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. Daar is appellant in persoon verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft appellant, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, in mei 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Appellant heeft zijn aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
1.2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 7 maart 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daartoe heeft verweerster overwogen dat appellant weliswaar getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wet (te weten een vlucht onder levensbedreigende omstandigheden onder Brits bestuur tijdens de Bersiap-periode), maar verweerster heeft vervolgens geoordeeld dat bij appellant geen sprake is van blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit in de zin van de Wet als gevolg van het ondervonden oorlogsgeweld.
1.3. In beroep heeft appellant gemotiveerd het ontbreken van een invaliditeit betwist.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden en overweegt daartoe als volgt.
2.1. Naar uit de gedingstukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeenstem-ming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op een rapport van een door de geneeskundig adviseur F.A.M. van den Brand, arts, bij appellant verricht medisch onderzoek, waarbij is betrokken de van de huisarts ontvangen informatie. Uit de adviezen komt naar voren dat de bij appellant aanwezige psychische klachten (piekergedrag en - incidentele - nachtmerries) wel in verband staan met het oorlogsgeweld, maar dat deze klachten niet of nauwelijks beperkingen geven in het dagelijks leven, zodat niet gesproken kan worden van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Met betrekking tot de lichamelijke klachten is geoordeeld dat deze geen verband houden met het ondergane oorlogsgeweld maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de onder 2.1 genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster in het voetspoor van haar geneeskundig adviseur, ingenomen standpunt. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de volledigheid van het onderzoek door de arts Van den Brand dan wel aan de juistheid van diens bevindingen. Hierbij neemt de Raad ook in aanmerking dat appellant tijdens het verhandelde ter zitting heeft beaamd in het dagelijks leven goed te functioneren. Een specialistisch onderzoek acht de Raad dan ook niet noodzakelijk.
3. Gezien het voorgaande wordt de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend beantwoord, zodat het beroep van appellant ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van M.C.M.T. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.C.M.T. Sonderegger.
HD