ECLI:NL:CRVB:2009:BK5678

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4811 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding voor aanschafkosten van een auto op basis van psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2009 uitspraak gedaan over de weigering van de aanvraag van appellant voor vergoeding van de aanschafkosten van een auto. Appellant, geboren in 1942 en erkend als vervolgde, ontvangt sinds 1991 een periodieke uitkering op basis van psychische klachten die voortkomen uit zijn vervolging. Hij heeft eerder aanvragen ingediend voor de vergoeding van de aanschafkosten van een auto, die beide zijn afgewezen. Appellant stelt dat het hebben van een auto zijn leven en dat van zijn familie zou verbeteren, omdat hij moeite heeft met reizen in het openbaar vervoer en taxi's door zijn psychische klachten. Hij kan echter wel meerijden met zijn broer, wat door de huisarts wordt bevestigd, die zijn toestand als stabiel beschrijft.

De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellant geen volledige beperking opleveren voor het reizen met het openbaar vervoer of met de taxi. Dit oordeel is in overeenstemming met de adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De Raad concludeert dat er geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid is voor de gevraagde voorziening, en verklaart het beroep van appellant ongegrond. De Raad ziet ook geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en adviezen in het kader van aanvragen voor voorzieningen op basis van psychische klachten. De Raad heeft de eerdere afwijzingen van de aanvragen in overweging genomen en komt tot de conclusie dat de situatie van appellant niet wezenlijk is veranderd, waardoor de eerdere besluiten gehandhaafd blijven.

Uitspraak

08/4811 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 26 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 28 juli 2008, kenmerk BZ 47829, JZ/B70/2008, ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers
1940-1945 (hierna: Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. Appellant is verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1942, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet en ontvangt op grond van zijn met de vervolging in verband staande psychische klachten sinds 1 oktober 1991 een periodieke uitkering. Aan hem zijn tevens enkele voorzieningen toegekend. In 1996 en in 1999 heeft appellant aanvragen ingediend voor vergoeding van de aanschafkosten van een auto. Verweerster heeft op beide aanvragen afwijzend beslist.
1.2. In februari 2008 heeft appellant opnieuw verzocht hem in aanmerking te brengen voor vergoeding van de aanschafkosten van een auto. Verweerster heeft bij besluit van
28 mei 2008 geweigerd deze voorziening aan appellant te verstrekken, op de grond dat geen sprake is van een relevante wijziging ten opzichte van de situatie bij de eerdere aanvragen van appellant. Bij het bestreden besluit is het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft in beroep in hoofdzaak naar voren gebracht dat zijn leven en dat van zijn broers en zusters door het vergoeden van een auto weer zin zal hebben. Bij reizen met de trein moet hij denken aan zijn in de oorlog weggevoerde familieleden en bij reizen met de taxi denkt hij dat hij zelf wordt weggebracht. Hij kan het slecht verdragen om met te veel mensen bij elkaar in een kleine ruimte te zijn en houdt graag zelf de controle. Alle familieleden wonen ver weg en hij voelt zich beter in familiekring, daar vindt hij steun. Verder bezoekt hij bijeenkomsten van de Pinkstergemeente en gaat hij op bedevaart. Met zijn huidige (oudere) auto is het afleggen van grotere afstanden niet meer verantwoord.
3. Verweerster heeft aangevoerd dat de problematiek van appellant niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van de eerdere aanvragen en dat bij appellant geen sprake is van een totale beperking voor het openbaar vervoer en de taxi, zodat geen sprake is van een medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid om een auto te vergoeden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Aan de onderhavige weigering op de hernieuwde aanvraag van appellant ligt ten grondslag het oordeel dat de uit de vervolging ontstane psychische klachten van appellant geen volledige beperking opleveren voor het reizen met het openbaar vervoer of met de taxi. Dit is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad en met gegevens uit de zogenoemde behandelende sector. Hierbij is ook vastgesteld dat appellant bijvoorbeeld wel kan meerijden met zijn broer, ondanks zijn controledwang. De huisarts noemt de psychische toestand van appellant stabiel en volgens zijn informatie functioneert appellant goed en maakt hij incidenteel gewag van traumatische voorvallen in het verleden. De huisarts acht geen sprake van beperkingen voor vervoer. Uit de overige gegevens komt naar voren dat appellant op grond van zijn psychische klachten weliswaar beperkingen ondervindt waardoor hij geen gebruik maakt van het openbaar vervoer, maar voor een totale beperking voor openbaar vervoer en taxi is geen grondslag te vinden. Appellant wordt niet behandeld voor zijn psychische klachten en er zijn geen medische gegevens voorhanden die doen twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medisch oordeel.
4.2. Gezien hetgeen onder 4.1 is overwogen, is van een medische noodzaak in de zin van artikel 20 van de Wet of van een medisch-sociale wenselijkheid in de zin van artikel 21 van de Wet geen sprake. Verweerster heeft naar het oordeel van de Raad dan ook terecht geweigerd de gevraagde voorziening te verstrekken. Het beroep van appellant dient ongegrond te worden verklaard.
4.3. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
HD