van de mondelinge uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoekster)
in verband met het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, (hierna: College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2009, 06/1602 (hierna: aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 27 november 2009
Namens verzoekster heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009. Voor verzoekster is verschenen mr. Vermaat. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet (Bw) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Bw hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist. Voor zover de toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend in de bodemprocedure.
1.1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Verzoekster, geboren in 1966, heeft in 2001 op eigen kosten een scootmobiel aangeschaft en heeft sinds juni 2003 de beschikking over een door het College aan haar (tijdelijk) ter beschikking gestelde gesloten buitenwagen.
1.3. Verzoekster heeft op 19 augustus 2003 op grond van het bepaalde bij en krachtens de toen nog van kracht zijnde Wet Voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) vervoersvoorzieningen aangevraagd in de vorm van een bruikleenauto met een lift voor het meenemen van een scootmobiel.
1.4. Bij besluit van 17 februari 2004 heeft het College de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft het College tevens vermeld dat een indicatie voor een gesloten buitenwagen ontbreekt en deze zal worden ingenomen.
1.5. Bij het besluit van 22 september 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2004 gehandhaafd.
1.6. Bij uitspraak van 24 januari 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van 22 september 2005 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen.
1.7. Bij besluit van 17 maart 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
17 februari 2004 opnieuw ongegrond verklaard.
1.8. Ter uitvoering van de uitspraak van 24 januari 2006 heeft het College aan verzoekster bij wijze van voorlopige voorziening een gesloten buitenwagen in gebruik gegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van verzoekster tegen het besluit van 17 maart 2006 ongegrond verklaard.
3.1. Verzoekster heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2. Het College heeft bij brief van 21 oktober 2009 aan verzoekster gemeld dat nu bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit van 17 maart 2006 ongegrond is verklaard, de door het College bij wege van voorlopige voorziening verstrekte gesloten buitenwagen wordt ingenomen. Daartoe heeft het College zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank bij uitspraak van 24 januari 2006 getroffen voorlopige voorziening niet meer van kracht is. Om die reden wordt de aan verzoekster toegekende gesloten buitenwagen per 1 november 2009 ingenomen.
4. De voorzieningenrechter komt - op basis van de hem bekende gegevens - tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting van de Raad heeft de voorzieningenrechter - onder verwijzing naar artikel 19 van de Bw en bijlage C onder c - aan het College voorgehouden dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt opgeschort tot dat op het hoger beroep is beslist, hetgeen inhoudt dat het College nog geen uitvoering kan en mag geven aan de aangevallen uitspraak zoals hij ten onrechte wel heeft gedaan bij brief van 21 oktober 2009 waarin is aangegeven dat de gesloten buitenwagen per 1 november 2009 zal worden ingenomen. Daarop heeft het College aangegeven de gesloten buitenwagen niet per 1 november 2009 in te nemen.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen dient te worden omdat een spoedeisend belang ontbreekt.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema in tegenwoordigheid van R.B.E van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2009.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.