[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 april 2008, 07/1615 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 1 december 2009
Namens appellant heeft mr. I.T.A. Duijs, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2009. Voor appellant is verschenen mr. M.J.H. Roebroek, kantoorgenoot van mr. Duijs, en [naam maatschappelijk werker], maatschappelijk werker bij Zorgproject Boerderij- en Heemkundemuseum te Schimmert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. van Haaften, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt vanaf 26 augustus 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en 70% van de grondslag. Met ingang van
7 december 1993 is deze grondslag met toepassing van artikel 22 van de WAO verhoogd tot 85% op de grond dat appellant in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
1.2. Op 6 maart 2007 heeft verzekeringsarts A.H.W.M. Lemlijn-Slenter (hierna: Lemlijn) een herbeoordeling verricht over de belastbaarheid van appellant. Op grond van deze beoordeling, waarbij dossierstudie is verricht en waarbij een huisbezoek heeft plaatsgevonden, is onder meer vastgesteld dat appellant zich zelf kan wassen en verzorgen, maar dat de partner een nacontrole moet verrichten. Appellant kan kortdurend alleen zijn. Daarnaast is gebleken dat appellant vier dagen per week van 8.00 uur tot 16.30 uur naar de dagopvang gaat. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 11 mei 2007 appellant onder meer meegedeeld dat met ingang van 1 juni 2007 de verhoging tot 85% van de grondslag wordt beëindigd op de grond dat appellant geen voortdurende oppassing en verzorging meer nodig heeft.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 11 mei 2007 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft C.G. van de Kooij, bezwaarverzekeringsarts bij het Uwv, onderzoek verricht. Geconcludeerd is dat appellant hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en dat sprake is van geregelde handreikingen door derden.
1.4. Bij besluit van 20 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2007 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant niet meer voldoet aan de in artikel 22 van de WAO vervatte criteria om voor een verhoging van de uitkering ingevolge de WAO in aanmerking te komen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 augustus 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en dat sprake is van geregelde handreikingen door derden. Niet gebleken is dat de toestand van appellant op enig moment zodanig is verslechterd dat hij hulp nodig heeft bij alle dan wel nagenoeg alle essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen en/of dat sprake is van min of meer continue oppassing. Omdat appellant vanaf 2007 gedurende vier dagen in de week de dagopvang bezoekt, valt hij niet meer onder één van de categorieën uitkeringsgerechtigden die recht hebben op ophoging van hun WAO-uitkering op grond van artikel 22 van de WAO.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden voor verhoging van zijn uitkering ingevolge de WAO, nu hij bij nagenoeg alle levensverrichtingen hulp van derden nodig heeft. Daarnaast is sprake van min of meer continue oppassing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 22 van de WAO is bepaald dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien de betrokkene in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon wordt verhoogd.
4.2.1. Ter zake van de uitleg van de in deze bepalingen voorkomende begrippen geregelde verzorging en oppassing en de daaraan gekoppelde mate van verhoging van de uitkering is door de rechtsvoorganger van het Uwv beleid vastgesteld in het Besluit verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering bij hulpbehoevendheid 1999 (Stcr. 1999, 37). Dit beleid is gebaseerd op indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85% of tot 100% van de grondslag. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad kan dit beleid de rechterlijke toets doorstaan (zie de uitspraken van 9 juli 1999, LJN ZB8406, en van 9 juni 2006, LJN AX8886).
4.2.2. Op grond van het beleid verhoogt het Uwv de arbeidsongeschiktheidsuitkering tot 100% in die gevallen waarin voldaan is aan het criterium van “geregelde oppassing” en “geregelde verzorging” volgens de restrictieve uitleg, of waarin is voldaan aan één van beide criteria “geregelde oppassing” of “geregelde verzorging” volgens de restrictieve uitleg en voor het andere criterium aan de minder restrictieve uitleg.
4.2.3. Het Uwv verhoogt de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge het beleid tot 85% in die gevallen waarin niet is voldaan aan het criterium voor oppassing en verzorging volgens de restrictieve uitleg, maar wel aan het criterium voor deze begrippen volgens de minder restrictieve uitleg, inhoudende dat de betrokkene hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en dat sprake is van geregelde handreikingen door derden, en betrokkene in een niet beduidende omvang oppassing en verzorging geniet uit hoofde van een andere voorziening. Van dit laatste is blijkens het beleid sprake als betrokkene minder dan vier dagen per week een dagverblijf of een school voor speciaal of regulier onderwijs bezoekt.
4.2.4. Indien voldaan is aan één van beide criteria “geregelde oppassing” of “geregelde verzorging” volgens de restrictieve uitleg en betrokkene in een beduidende omvang oppassing en verzorging uit hoofde van een andere voorziening geniet, dat wil zeggen als betrokkene gedurende tenminste vier dagen per week een dagverblijf of een school voor speciaal of regulier onderwijs bezoekt, verhoogt het Uwv de uitkering eveneens tot 85%.
4.3. Anders dan appellant heeft aangevoerd is de Raad uit de gedingstukken niet gebleken dat hij aan één van beide criteria “geregelde oppassing” of “geregelde verzorging” voldoet volgens de restrictieve uitleg. De Raad verwijst in dat verband allereerst naar de overgelegde verklaring van revalidatiearts R.J.E. Riksen (hierna: Riksen) van 2 augustus 2006. Hierin heeft Riksen onder meer vermeld dat appellant zelfstandig is bij zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen met uitzondering van het kleden. Voorts heeft Riksen na onderzoek geconcludeerd dat appellant in de thuissituatie in een aangepaste woning redelijk zelfstandig functioneert. De Raad verwijst tevens naar de onderzoeksbevindingen van Lemlijn en naar de in de “Vragenlijst hulpbehoevendheid” gegeven antwoorden. Appellant heeft niet met medische stukken aangetoond dat de in voormelde stukken getrokken conclusies en bevindingen niet juist zijn, en dat de gezondheidssituatie van appellant zodanig is dat hij ten tijde in geding bij (nagenoeg) alle essentiële dagelijkse levensverrichtingen hulp nodig heeft. Blijkens de gedingstukken is appellant verder in staat om enige uren alleen thuis te zijn zodat naar het oordeel van de Raad geen sprake is van een situatie dat appellant als gevolg van zijn gezondheidstoestand min of meer constant onder toezicht moet worden gehouden. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat altijd iemand in zijn buurt moet zijn.
4.4. Nu appellant met betrekking tot één van beide criteria niet voldoet aan de restrictieve uitleg, en hij in een beduidende omvang oppassing en verzorging uit hoofde van een andere voorziening geniet aangezien appellant vier dagen per week naar de dagopvang gaat, komt hij ingevolge de toepasselijke wet- en regelgeving niet meer in aanmerking voor een verhoging van zijn WAO-uitkering tot 85% van de grondslag. Het Uwv heeft die verhoging derhalve terecht met ingang van 1 juni 2007 beëindigd.
4.5. Aangezien de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen.
4.6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2009.