ECLI:NL:CRVB:2009:BK4815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de rol van deskundigen in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die op 1 maart 2000 uitviel voor zijn werkzaamheden als allround medewerker weverij vanwege rugklachten. Aan appellant was per 28 februari 2001 een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 30 november 2006 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 januari 2007 zou worden herzien naar 35 tot 45%. Appellant ging hiertegen in beroep, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond.
De rechtbank benoemde revalidatiearts dr. C.H. Emmelot als deskundige, die appellant op 4 april 2008 onderzocht. Emmelot concludeerde dat niet alle beperkingen van appellant een rechtstreeks gevolg zijn van ziekte of gebrek. De rechtbank volgde het oordeel van Emmelot en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat er een aanvullend neurologisch onderzoek noodzakelijk was, wat niet had plaatsgevonden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige Emmelot gevolgd moest worden, tenzij er bijzondere feiten waren die tot afwijking van deze hoofdregel zouden leiden. De Raad vond dat Emmelot een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en voldoende had gemotiveerd waarom hij afzag van een aanvullend neurologisch onderzoek. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren overgelegd die de beperkingen van appellant op de datum in geding als gevolg van een neurologische aandoening onderbouwden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.