ECLI:NL:CRVB:2009:BK4635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5643 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van verzekeringsstatus en toepasselijkheid van KB 746

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die kinderbijslag had aangevraagd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin was geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Raad oordeelde dat appellant niet verzekerd was voor de AKW op de peildatum van 1 oktober 1999, omdat hij geen recht had op een WAO-uitkering. Dit werd onderbouwd door het feit dat appellant in 1994 zijn recht op kinderbijslag had verloren en dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) het beleid correct had toegepast. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de aanvraag voor kinderbijslag met een langere terugwerkende kracht te beoordelen dan één jaar, aangezien appellant niet eerder een nieuwe aanvraag had ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van de verzekeringsstatus en de toepassing van de relevante wetgeving in sociale zekerheidszaken.

Uitspraak

08/5643 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2008, 07/498 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2009. Namens appellant is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Het recht op kinderbijslag voor appellant is beëindigd met ingang van het vierde kwartaal van 1994, omdat appellant de onderhoudsbijdragen voor zijn kinderen, woonachtig in Marokko, niet afdoende had aangetoond. Appellant is in 1998 naar Marokko teruggekeerd. Bij brief van 27 december 2000 heeft de gemachtigde van appellant aan de Svb gemeld dat appellant woonachtig is in het buitenland en in Nederland verwikkeld is in een procedure over aanspraken op een sociale zekerheidsuitkering. Met genoemde brief worden de eventuele kinderbijslagaanspraken van appellant veilig gesteld.
1.2. Bij besluit van 12 februari 2001 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij met ingang van het eerste kwartaal van 2000 geen recht heeft op kinderbijslag omdat uit artikel 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746) volgt dat hij niet verzekerd is voor de volksverzekeringen.
1.3. Desgevraagd heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) de Svb laten weten dat aan appellant van 12 oktober 1995 tot en met 30 september 2001 een voorschot op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is betaald, maar dat uit nader onderzoek is gebleken dat appellant geen recht had op een WAO-uitkering. Het betaalde voorschot is bij besluit van 11 oktober 2001 teruggevorderd. Bij uitspraak van 7 juli 2006 (LJN AY4879) heeft de Raad het besluit tot weigering van de WAO-uitkering, alsmede het besluit tot terugvordering van het voorschot, vernietigd. Hierop heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarin wederom een WAO-uitkering is geweigerd.
1.4. De Svb heeft bij besluit van 19 december 2006 het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2001 ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat de beoordeling moet plaatsvinden vanaf het vierde kwartaal van 1999, omdat de aanvraag is ontvangen op 27 december 2000. Er bestaat geen aanleiding het recht op kinderbijslag te beoordelen met een langere terugwerkende kracht dan één jaar. Voor de beantwoording van de vraag of appellant verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), is van belang of appellant voldoet aan het bepaalde in artikel 26 en 27 van KB 746. Nu de WAO-uitkering is geweigerd, voldoet appellant niet aan het gestelde in deze artikelen en is hij dus niet aan te merken als verzekerde in de zin van de AKW.
2.1. In beroep heeft de gemachtigde onder andere aangegeven dat het Uwv heeft besloten niet tot terugvordering van het WAO-voorschot over te zullen gaan en dat hier uit volgt dat aan appellant betalingen zijn gedaan op grond van de WAO. Uit het bepaalde in het KB 746 volgt dan dat hij wel verzekerd was voor onder andere de AKW.
2.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat uit het feit dat appellant voorschotten heeft ontvangen die niet zijn teruggevorderd, niet volgt dat hij recht heeft gehad op een WAO-uitkering. Nu hij geen recht had op een uitkering, was hij niet verzekerd voor de AKW en is de kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 1999 terecht geweigerd.
3. In hoger beroep is namens appellant met name benadrukt dat voor de beantwoording van de vraag of hij verzekerd is op grond van KB 746, van belang is dat hij betalingen in het kader van de WAO heeft ontvangen. Ook is appellant van mening dat hij met een langere terugwerkende kracht dan één jaar in aanmerking gebracht moet worden voor kinderbijslag nu de lange duur veroorzaakt is door het talmen van het Uwv bij de besluitvorming over de Ziektewet en WAO-uitkering.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Op grond van artikel 26, eerste lid, onder a, van KB 746 was een persoon die buiten Nederland ging wonen en op de dag van vertrek recht had op een uitkering van een zekere hoogte op grond van de WAO, verzekerd voor de volksverzekeringen. Niet in geschil is dat appellant een voorschot WAO heeft ontvangen en dat dit voorschot niet is teruggevorderd toen bleek dat appellant geen recht op een WAO-uitkering had. Evenmin is in geschil dat het Uwv appellant nadrukkelijk heeft laten weten dat het een voorschot betrof en dat het recht op WAO nog moest worden vastgesteld. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hieruit volgt dat appellant niet voldoet aan het gestelde in artikel 26, eerste lid, onder a, van KB 746, nu hij geen recht heeft gehad op een WAO-uitkering. Nu appellant niet verzekerd was voor de AKW op de peildatum in geding, 1 oktober 1999, heeft de Svb terecht geweigerd aan hem kinderbijslag toe te kennen.
4.2. Voor de beantwoording van de vraag of met langere terugwerkende kracht dan een jaar het recht op kinderbijslag beoordeeld moet worden, heeft de Svb toepassing gegeven aan zijn beleid op dat gebied. De Raad is van oordeel dat de Svb dit beleid op de juiste wijze heeft toegepast. Niet is gebleken dat appellant niet eerder een nieuwe aanvraag om kinderbijslag had kunnen indienen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
mm