ECLI:NL:CRVB:2009:BK3877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3051 MAW + 08/3053 AW + 08/3666 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • K. Zeilemaker
  • K. Moaddine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2009 uitspraak gedaan op verzoeken om herziening van een eerdere uitspraak van 27 maart 2008. De verzoekers, die in deze procedure worden aangeduid als verzoeker A, verzoeker B en verzoeker C, hebben herziening gevraagd van de uitspraak waarin de Raad zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van hun hoger beroepen tegen uitspraken van de rechtbanken Arnhem en Almelo. De minister van Buitenlandse Zaken heeft een verweerschrift ingediend tegen de verzoeken om herziening.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoekers nieuwe argumenten hebben aangevoerd, maar dat deze niet voldoen aan de criteria voor herziening zoals vastgelegd in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw zijn, omdat deze vóór de eerdere uitspraak bekend hadden kunnen zijn voor de verzoekers. De Raad benadrukt dat het middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of om de juistheid van de eerdere uitspraak te betwisten.

Uiteindelijk heeft de Raad de verzoeken om herziening afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke maatstaven. Tevens zijn er geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter K. Zeilemaker en griffier K. Moaddine.

Uitspraak

08/3051 MAW, 08/3053 AW en 08/3666 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op de verzoeken om herziening van:
[Verzoeker A], wonende te [woonplaats A],
[Verzoeker B], wonende te [woonplaats B], en
[Verzoeker C], wonende te [woonplaats C], (hierna: verzoekers),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 maart 2008, 07/458 MAW, 07/459 MAW, 07/2999 AW, 07/2413 AW, 07/2414 AW en 07/4100 MAW,
in de gedingen tussen:
verzoekers
en
de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: minister)
Datum uitspraak: 12 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak van de Raad van 27 maart 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2009. Verzoeker [Verzoeker B], wonende te [woonplaats B], is verschenen, de andere verzoekers zijn niet verschenen. Verzoekers hebben zich laten bijstaan respectievelijk vertegenwoordigen door
[naam A.C.N.] wonende te [woonplaats]. De minister is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.1. Bij de uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd heeft de Raad zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de hoger beroepen van verzoekers tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 15 maart 2007, 06/6343 en 06/6358, en van de rechtbank Almelo van 1 juni 2006, 06/1459. Daarbij heeft de Raad kort gezegd overwogen dat hij geen aanleiding ziet zijn in de uitspraak van 8 juni 2006, LJN AX8683 en TAR 2007, 2, neergelegde standpunt, te weten: dat de vaders dan wel grootvader van verzoekers ten tijde in geding geen militair ambtenaar waren in de zin van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (hierna: MAW), zoals deze luidde ten tijde van belang, en dat zij geen toegang kunnen krijgen tot de met rechtspraak op grond van artikel 4 van de MAW belaste rechter, zijnde de rechtbank ’s-Gravenhage, te wijzigen. Voorts heeft de Raad zich niet bevoegd geacht kennis te nemen van de geschillen tussen partijen, omdat de bestreden besluiten geen betrekking hebben op aanspraken van een ambtenaar dan wel gewezen ambtenaar in de zin van artikel 1, eerste, respectievelijk vierde lid, van de Ambtenarenwet, noch op een nagelaten betrekking of rechtsverkrijgende in de zin van artikel 18 van de Beroepswet, en er geen sprake is van een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage bij de Beroepswet.
2. Verzoekers hebben ter ondersteuning van hun verzoek om herziening van de uitspraak van 27 maart 2008 aangevoerd - kort samengevat - dat de Raad in die uitspraak:
- de jurisdictiegeschillen tussen de rechtbanken Arnhem en Almelo en de rechtbank
’s-Gravenhage niet aan de orde heeft gesteld;
- niet op de hoogte was van verschillende bijzondere (rechts)feiten, welke dus niet zijn betrokken bij de oordeelsvorming;
- de hoger beroepen van verzoekers niet heeft getoetst aan door verzoekers in hun hoger beroepschriften aangehaalde wet(ten) in formele zin;
- zich, evenals de rechtbanken, ten onrechte heeft gebaseerd op rechtspraak betreffende ontslag uit de tijdelijke status van militair bij de Koninklijke Landmacht; en
- ten onrechte de rechtbanken niet heeft bevolen om de beroepschriften door te zenden aan de meervoudige militaire ambtenarenkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage.
3. De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of sprake is van door verzoekers aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De Raad overweegt als volgt.
4. Raad stelt vast dat de verzoeken deels eerder aangevoerde en deels nieuwe argumenten bevatten.
5. De Raad is van oordeel dat hetgeen verzoekers hebben aangevoerd - wat er ook van zij - geen feiten of omstandigheden betreffen die vóór de uitspraak niet bij hen bekend waren dan wel redelijkerwijs bekend konden zijn. Volgens vaste rechtspraak is het bijzondere middel van herziening niet gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
6. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijke uitspraak. De verzoeken om herziening worden dan ook afgewezen.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst de verzoeken om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
HD