ECLI:NL:CRVB:2009:BK3487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2305 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 22 april 2002 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering was laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant maakte bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 april 2007, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 30 september 2009 werd appellant bijgestaan door zijn echtgenote, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door W. Prins. Appellant betoogde dat zijn medische situatie per 29 juli 2005 niet anders was dan op 12 november 2005, en dat het Uwv onterecht had geoordeeld over zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv stelde dat het medisch onderzoek dat betrekking had op de datum 29 juli 2005 zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen invloed had op de geschiktheid van de functies.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv. De Raad vond dat het bestreden besluit niet in strijd was met het motiveringsbeginsel, maar vernietigde het besluit voor zover het door de rechtbank in stand was gelaten, omdat de FML in de fase van het hoger beroep was gecorrigeerd. De rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit werden geheel in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 37,80 bedroegen.

Uitspraak

08/2305 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 maart 2008, 07/802 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken toegezonden.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad nadere inlichtingen verstrekt.
Daarna heeft appellant nog nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is met ingang van 22 april 2002 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die laatstelijk, met ingang van 28 januari 2005, werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Appellant heeft in juli 2005 aan het Uwv gemeld dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is vanwege onder andere duizeligheid en geheugenverlies.
Bij besluit van 21 februari 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering na medisch en arbeidskundig onderzoek, met inachtneming van de wettelijke wachttijd van vier weken, per 29 juli 2005 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 april 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv, na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts, het bezwaar ongegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 juli 2005.
2. De rechtbank heeft (ook beslissend over een in hoger beroep niet meer aan de orde zijnde gegrondverklaring van een bezwaar van appellant), het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek zorgvuldig was en dat niet is komen vast te staan dat appellants functionele beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
3.1. In hoger beroep wijst appellant erop dat zijn medische situatie per 29 juli 2005 niet anders was dan op 12 november 2005. Het Uwv heeft met betrekking tot laatstgenoemde datum, na nieuw medisch onderzoek, bij besluit van 5 januari 2006 aanvaard dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Appellant meent dat het besluit van 21 februari 2007 en het bestreden besluit hierdoor onrechtmatig zijn. Daarnaast wijst hij erop dat de rechtbank heeft nagelaten zich uit te laten over de medische geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige per 29 juli 2005 in aanmerking genomen functies.
3.2. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek dat ziet op de datum 29 juli 2005 doorslaggevend dient te zijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv aangegeven dat uit nader overleg met de bezwaarverzekeringsarts P. Hofmans wel is gebleken dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op de onderdelen ‘trillingsbelasting’ en ‘zitten’ zogenoemde verborgen beperkingen bevat. Deze omissie heeft volgens het Uwv echter geen gevolg voor de geschiktheid van de gehanteerde functies en voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad oordeelt, evenals de rechtbank, dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv dat ziet op de datum van 29 juli 2005, noch over de deugdelijkheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Raad kan zich vinden in de overwegingen daarover van de rechtbank.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen appellant naar voren heeft gebracht met betrekking tot het verschil in de beoordeling ten opzichte van de datum van 12 november 2005 stelt de Raad vast dat de bezwaarverzekeringsarts heeft toegelicht dat en waarom het medische oordeel met betrekking tot 12 november 2005, inhoudende dat appellant niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, niet door hem kan worden gevolgd. De Raad ziet, nu er geen medische gegevens zijn die in een andere richting wijzen, geen aanleiding om deze toelichting voor onjuist te houden. De Raad acht het bestreden besluit daarom niet in strijd met het motiveringsbeginsel of enig ander algemeen rechtsbeginsel.
4.3. De Raad overweegt voorts dat blijkens de Notities functiebelasting van arbeidsdeskundige R.J. Hollander van 26 januari 2007 alle door het geautomatiseerde systeem (CBBS) gegenereerde signaleringen bij de voorgehouden voorbeeldfuncties door hem zijn toegelicht. Die toelichting voldoet aan de in de vaste jurisprudentie van Raad geformuleerde criteria van inzichtelijkheid en toetsbaarheid. De Raad heeft geen aanleiding om die toelichting inhoudelijk voor onjuist te houden. Dit geldt ook voor de nadere toelichting ter zitting van de Raad.
4.4. Nu in de fase van het hoger beroep de FML nog is gecorrigeerd en een nadere toelichting is gegeven met betrekking tot de geschiktheid van de functies, is het bestreden besluit, voor zover dit door de rechtbank in stand is gelaten, genomen in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel. Het dient om die reden in zoverre te worden vernietigd. Wel ziet de Raad, gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit geheel in stand te laten. Voorts zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover het beroep ongegrond is verklaard.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 18,50 voor reiskosten in beroep en op € 19,30 voor reiskosten in hoger beroep (in beide instanties voor appellant zelf ), in totaal € 37,80.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit voor zover dat door de rechtbank in stand is gelaten;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit vernietigde gedeelte van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 37,80;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM