09/5561 WWB-VV
09/5564 WWB-VV
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidhorn (hierna: verzoeker),
in verband met de hoger beroepen van:
[appellant] (hierna: appellant) en [appellante], (hierna: appellante) beiden wonende te Oldehove,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 februari 2009, nrs. 08/478 en 08/479, (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 10 november 2009
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens appellanten heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen eveneens hoger beroep ingesteld.
1. Voor een overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 18 december 2007 heeft verzoeker de aan appellante verleende bijstand ingevolge de WWB ingetrokken met ingang van 21 juli 2006 en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 21 juli 2006 tot 1 oktober 2007 tot een bedrag van € 16.463,26 van haar teruggevorderd. De besluitvorming berust op de overweging, kort gezegd, dat appellante vanaf 21 juli 2006 een gezamenlijke huishouding met appellant heeft gevoerd zonder daarvan aan het College melding te maken.
1.2. Bij besluit van eveneens 18 december 2007 heeft het College de kosten van de aan appellante verstrekte bijstand over de periode van 21 juli 2006 tot 1 oktober 2007 tot een bedrag van € 16.463,26 mede van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 8 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker de tegen de besluiten van 18 december 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - de namens appellanten ingestelde beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verzoeker een nieuw besluit neemt op de bezwaren van appellanten. De rechtbank was - samengevat - van oordeel dat er onvoldoende feitelijke grondslag bestond voor de conclusie dat appellanten in de periode van 21 juli 2006 tot begin januari 2007 een gezamenlijke huishouding voerden.
1.5. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft verzoeker appellante met ingang van 7 januari 2008 opnieuw bijstand toegekend.
2. Verzoeker heeft verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak tot op het hoger beroep is beslist.
3. Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Verzoeker heeft aangevoerd dat er een spoedeisend belang is ontstaan omdat appellanten bij beroepschrift van 4 september 2009 bij de rechtbank beroep hebben ingesteld tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar ter uitvoering van de aangevallen uitspraak.
3.3. De voorzieningenrechter ziet hierin geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
Gelet op artikel 19, eerste lid, van de Beroepswet en onderdeel C van de bijlage bij de Beroepswet, heeft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank inzake de toepassing van de WWB geen schorsende werking. Verzoeker was dan ook gehouden uitvoering te geven aan de in de aangevallen uitspraak gegeven opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op de bezwaren tegen de besluiten van 18 december 2007. Niet is gebleken dat of waarom verzoeker geen uitvoering zou kunnen geven aan de aangevallen uitspraak. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat verzoeker een nieuw besluit op de bezwaren kan nemen in afwachting van en onder voorbehoud van de uitkomst van het ingestelde hoger beroep. Indien de Raad, beslissende in de hoofdzaak, tot de slotsom zou komen dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden, leidt dit tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak en tot vernietiging van het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting.
4. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht is geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van P.M. Okyay-Bloem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.