[Appellante], wonende te [woonplaats] te Turkije, (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2009, 08/904 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College voor Zorgverzekeringen, gevestigd te Diemen, (hierna: Cvz)
Datum uitspraak: 27 oktober 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2009, waar appellante - met kennisgeving - niet is verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.R. Maas, werkzaam bij Cvz.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 10 april 2007 heeft Cvz op grond van artikel 69, van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) aan appellante een voorlopige jaarafrekening voor bijdrage ingevolge de Zvw over 2006 doen toekomen waaruit blijkt dat appellante een bedrag van € 39,-- verschuldigd is.
1.2. Bij brief van 14 juni 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
10 april 2007.
1.3. In reactie op de brief van Cvz van 23 november 2007 heeft appellante bij brief van 8 januari 2008 als redenen voor overschrijding van de bezwaartermijn aangegeven persoonlijke omstandigheden, het niet beschikbaar zijn van een tolk en ziekte. Voorts is aangevoerd dat vanwege de complexiteit van de voorliggende kwestie, waarbij drie verschillende instanties zijn betrokken, niet binnen de termijn bezwaar kan worden gemaakt.
2.1. Bij besluit van 30 januari 2008 heeft Cvz de bezwaren van appellante tegen het besluit van 10 april 2007 wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft Cvz aangegeven dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellante niet is staat was binnen de (daarvoor) gestelde termijn (voorlopig) bezwaar te maken.
2.2. Appellante heeft tegen het besluit van 30 januari 2008 gemotiveerd beroep ingesteld.
2.3. In zijn verweerschrift in beroep heeft Cvz vermeld dat op de uitkering van appellante geen bijdrage ingevolge de Zvw ingehouden diende te worden en dat Cvz ervoor zal zorgen dat de ten onrechte ingehouden bijdragen aan appellante zullen worden gerestitueerd. Daarmee is er volgens Cvz geen belang meer bij een procedure tegen het besluit op bezwaar van 30 januari 2008.
2.4. Naar aanleiding van een vraag van de rechtbank heeft appellante bij brief van 7 juli 2008 aangegeven dat haar procesbelang bij voortzetting van het beroep is gelegen in de financiële schade als gevolg van de ruim twee jaar verlate aanpassing.
2.5. Daarop is door CvZ bij brief van 26 augustus 2008 gereageerd. Cvz heeftbestreden dat de schade te wijten is aan handelen van Cvz.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 30 januari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen in de door appellante aangevoerde redenen van de te late indiening die niet nader zijn toegelicht noch met enig bewijsstuk zijn onderbouwd geen aanleiding te zien om de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar te achten.
4.1. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is - naast de eerder in beroep aangevoerde gronden - dat Cvz vertraagd dan wel foutief reageerde en pas in april 2008 onder druk van de rechtszaak restitutie van de bijdrage Zvw aanbood.
4.2. Cvz heeft gepersisteerd bij het in besluit van 30 januari 2008 neergelegde standpunt en hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Uit vaste jurisprudentie van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2009, LJN BH8257, vloeit voort dat de door het bestuursorgaan en de bestuursrechter ambtshalve te verrichten beoordeling van de niet-ontvankelijkheidverklaring van het bezwaar wegens termijnoverschrijding, voorafgaat aan de vraag of het (hoger) beroep niet-ontvankelijk is in verband met het ontbreken van procesbelang.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2007 niet tijdig is ingediend.
5.3. Ingevolge artikel 6:11, van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.4. Evenals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan, is de Raad tot het oordeel gekomen dat er geen redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De grieven die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd die er op neerkomen dat Cvz traag en fout heeft gehandeld, slagen naar het oordeel van de Raad niet.
5.5. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen vloeit voort dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding is verklaard, hetgeen inhoudt dat de Raad niet meer toekomt aan de beoordeling of sprake is van een procesbelang.
6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2009.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.