ECLI:NL:CRVB:2009:BK1808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3030 AW + 08/3031 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • T. van Peijpe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van uitwisselbaarheid van functies bij reorganisatie-ontslag van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het reorganisatie-ontslag van appellant, die werkzaam was bij de Wageningen Universiteit. Appellant had bij besluit van 18 december 2003 een definitieve plaatsing gekregen in de functie van [naam functie] bij het plantkundig proefcentrum. Na een herindeling van zijn functie op basis van de Hay-methode, werd appellant geconfronteerd met een reorganisatie en een herplaatsingsprocedure. De rechtbank had eerder de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, waarbij de vraag of er sprake was van uitwisselbare functies centraal stond. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke inhoud van de functie bepalend was en dat appellant voornamelijk technische werkzaamheden verrichtte, terwijl zijn collega plantkundige werkzaamheden uitvoerde.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van de organieke functiebeschrijving, maar van de feitelijk verrichte werkzaamheden. Hij stelde dat zijn werklijsten ook plantkundige werkzaamheden toonden, maar het college en de rechtbank hebben deze stelling bestreden. De Raad heeft de argumenten van appellant en het college overwogen en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de werkzaamheden van appellant wezenlijk anders waren dan die van zijn collega, waardoor er geen sprake was van uitwisselbare functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college had voldaan aan zijn inspanningsverplichtingen om gedwongen ontslag van appellant te voorkomen. De Raad zag geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

08/3030 AW
08/3031 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 april 2008, 06/5847 en 07/3705 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
het College van Bestuur van Wageningen Universiteit (hierna: college)
Datum uitspraak: 22 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009. Namens appellant is verschenen mr. S. de Jong, verbonden aan de Stichting Univé Rechtshulp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en ir. L.M. Leer, werkzaam bij de Wageningen Universiteit (hierna: universiteit).
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant, die reeds lang werkzaam was bij de universiteit, heeft bij besluit van 18 december 2003 een definitieve plaatsing gekregen in de functie van [naam functie] bij het plantkundig proefcentrum van de universiteit. Hij kon zijn functienaam blijven gebruiken nadat zijn functie - bij besluit van 30 september
2004 - met toepassing van de zogenoemde Hay-methode opnieuw was ingedeeld.
1.2. In het kader van de Contourennota vervolg Focus 2006 is appellant aangewezen als herplaatsingskandidaat. Die aanwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit 1).
1.3. Nadat de Toetsingscommissie Overleg CAO Nederlandse Universiteiten had geconcludeerd dat het college zich voldoende had ingespannen om voor appellant een passende functie te vinden - zij het tevergeefs - is appellant eervol ontslag verleend. Dit reorganisatie-ontslag is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juli 2007 (hierna: bestreden besluit 2).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellant tegen de beide bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Bij de beoordeling van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank de vraag beantwoord of bij appellant sprake was van een zogenoemde uitwisselbare functie. Zij heeft die vraag ontkennend beantwoord. Zij heeft, onder verwijzing naar de hier te hanteren definitie - opgenomen in de Handleiding bij Sociale Plannen Contourennota vervolg Focus 2006, waarbij wordt aangesloten bij de ontslagpraktijk op basis van het Ontslagbesluit zoals gehanteerd door het CWI (thans UWV Werkbedrijf) - niet (enkel) de organieke functiebeschrijving bepalend geacht, maar de feitelijke inhoud van de functie. In het bijzonder heeft zij dat antwoord gebaseerd op de door appellant zelf meerdere malen gegeven verklaring dat hij met name de technische werkzaamheden verrichtte, terwijl de andere [naam functie] met name de plantkundige werkzaamheden verrichtten.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft de rechtbank vastgesteld dat het college heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichtingen om gedwongen ontslag van appellant te voorkomen. Zij heeft daarvoor onder meer verwezen naar de conclusie van de onder 1.3 genoemde toetsingscommissie.
3. In hoger beroep heeft appellant het geschil toegespitst op het oordeel van de rechtbank dat het takenpakket van appellant wezenlijk anders is dan dat van zijn collega [naam functie], welk verschil zou meebrengen dat er geen sprake is van uitwisselbare functies. Als wel sprake is van uitwisselbare functies zou appellant op grond van het anciënniteitsbeginsel niet in aanmerking zijn gekomen voor ontslag en dus niet aangewezen hebben kunnen worden als herplaatsingskandidaat. Appellant is van opvatting dat het college en de rechtbank niet hadden moeten uitgaan van de feitelijk door hem verrichte werkzaamheden, maar van de organieke beschrijving van de functie van senior technisch medewerker. In dat verband heeft hij erop gewezen dat appellant dezelfde werklijsten gebruikte als de collega’s die met name de plantkundige werkzaam-heden verrichtten. Uit de door hem ingevulde werklijsten blijkt zijns inziens dat hij ook plantkundige werkzaamheden heeft verricht.
4. Het college heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat voor de beoordeling van de uitwisselbaarheid het feitelijk samenstel van opgedragen werkzaamheden bepalend is. Het college sluit zich verder aan bij het oordeel van de rechtbank dat appellant ook zelf heeft verklaard dat zijn werkzaamheden hoofdzakelijk technisch van aard waren. Het college heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep citaten opgenomen van dergelijke verklaringen bij de bezwarenadviescommissie en ter zitting van de rechtbank. De stelling van appellant dat hij blijkens zijn werklijsten ook plantkundige werkzaamheden verrichtte, is - onweersproken - bestreden door erop te wijzen dat de aanduiding van een werkzaamheid met betrekking tot bepaalde planten in appellants geval slechts zijn technische inbreng daarbij betrof.
5. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank, met hetgeen zij daartoe heeft overwogen en met hetgeen het college verder nog, zoals samengevat uiteengezet onder 4, naar voren heeft gebracht.
6. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) K. Moaddine.
BvW