op de hoger beroepen van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland (hierna: college),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 5 januari 2009, 07/1063 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 22 oktober 2009
Het college en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld.
Betrokkene en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. B.S. Friedberg, advocaat te Amsterdam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Burger, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Betrokkene was medewerkster op de afdeling [naam afdeling] van de gemeente Drechterland. Zij heeft omstreeks begin februari 2006 een personal computer (hierna: pc) van de gemeente mee naar huis genomen. Op die pc heeft zij werkzaamheden verricht ten behoeve van de gemeente. Zij heeft die pc ook aangewend voor pivégebruik.
1.2. Nadat het nieuw aangetreden afdelingshoofd betrokkene had geconfronteerd met het ontbreken op de gemeente van enkele nieuwe pc’s, heeft betrokkene onmiddellijk erkend dat een van die pc’s, bij haar thuis stond.
1.3. Het college heeft betrokkene verweten dat zij de pc zonder toestemming mee naar huis heeft genomen met het kennelijk oogmerk zich die pc toe te eigenen. Tevens heeft het college betrokkene het verwijt gemaakt dat zij tijdens of naar aanleiding van werkoverleggen van 15 februari en 15 maart 2006 niet heeft verteld dat zij een pc van de gemeente in haar bezit had. Verder is betrokkene verweten dat zij privébestellingen heeft laten afleveren op het gemeentehuis waardoor zij het in de Gedragscode voor ambtenaren bij de gemeente Drechterland opgenomen verbod heeft overtreden van het doen van privébestellingen via de gemeente. Omdat betrokkene met de haar verweten gedragingen gehandeld heeft in strijd met de artikelen 15:1:1 en 15:1:3 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) en de Gedragscode, heeft het college betrokkene bij besluit van 26 oktober 2006 de disciplinaire straf van oneervol ontslag opgelegd. Na bezwaar is dat ontslag gehandhaafd bij besluit van 29 maart 2007 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard.
2.1. Zij heeft geoordeeld dat het mee naar huis nemen van de pc - om daarvan ook gebruik te maken voor privédoeleinden - kan worden aangemerkt als plichtsverzuim, maar dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene de pc mee naar huis heeft genomen met het oogmerkt zich die toe te eigenen. Daarnaast achtte de rechtbank van belang dat betrokkene weliswaar niet van haar formeel leidinggevende toestemming had gehad om de pc mee naar huis te nemen, maar dat zij had mogen afgaan op de medewerker K, die uit hoofde van zijn functie een grote mate van zelfstandigheid bezat met betrekking tot de coördinatie en de uitvoering van de dagelijkse werkprocessen. De rechtbank achtte het daarom niet geheel onbegrijpelijk dat betrokkene meende dat K bevoegd was te beslissen om haar een pc te verstrekken.
2.2. De rechtbank achtte de verslagen van de werkoverleggen te onduidelijk om daarop te kunnen baseren dat betrokkene tijdens of naar aanleiding van die overleggen had moeten zeggen dat zij de pc van de gemeente bij haar thuis voor werkzaamheden in gebruik had. De rechtbank zag het wel op betrokkenes weg liggen duidelijkheid te verschaffen over die situatie toen haar nieuwe leidinggevende in maart 2006 was aangetreden, maar de rechtbank achtte het te ver gaan dit nalaten van betrokkene aan te merken als plichtsverzuim.
2.3. Met betrekking tot het op het gemeentehuis laten afleveren van privébestellingen heeft de rechtbank geoordeeld dat dit niet kan worden uitgelegd als het doen van privébestellingen via de gemeente; en slechts daarvan is betrokkene een verwijt gemaakt. “Bovendien”, zo overwoog de rechtbank, “heeft (betrokkene) onweersproken gesteld dat zij al jaren pakketjes laat afleveren op het gemeentehuis en daarop nimmer is aangesproken”.
2.4. De rechtbank heeft het opleggen van een onvoorwaardelijk strafontslag onevenredig geacht in relatie tot het gepleegde plichtsverzuim en heeft het bestreden besluit daarom vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
3. Het college heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat betrokkene had mogen afgaan op medewerker K, betwist. Betrokkene wist of kon geacht worden te weten dat K niet haar leidinggevende was en ook niet bevoegd was om de pc aan haar ter beschikking te stellen, aldus het college. Het college blijft van opvatting dat betrokkene de pc mee naar huis heeft genomen en zich heeft toegeëigend, kennelijk met een andere bedoeling dan het gebruik voor haar werk. Verder handhaaft het college zijn opvatting dat het zeker naar aanleiding van de besproken onderwerpen in het werkoverleg, zoals het niet faciliteren van de thuiswerkplek en het niet verrichten van overwerk, op de weg van betrokkene had gelegen om te melden dat zij een pc van de gemeente thuis had staan. Het gedrag met betrekking tot de privébestellingen acht het college zowel in strijd met (een ruime uitleg van) de Gedragscode als met artikel 16:1:1 van de CAR/UWO.
4. Betrokkene acht de aangevallen uitspraak onhoudbaar voor zover daarbij het standpunt van het college juist is geacht dat zij zonder toestemming van haar leidinggevende de pc mee naar huis heeft genomen en daarbij de intentie heeft gehad deze voor privédoeleinden te gebruiken.
5. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
5.1.1. Hij volgt de rechtbank in haar weergave van de situatie op de afdeling waar betrokkene begin 2006 werkzaam was. Daar ontbrak toen het afdelingshoofd, zodat in formele zin het sectorhoofd Middelen als de leidinggevende van betrokkene fungeerde. De medewerker K, die al 26 jaar in dienst was van (de voorganger van) het college, functioneerde echter als degene die feitelijk de leiding had. Dit spoort met hetgeen de Raad in zijn uitspraak van 12 maart 2009, LJN BJ2297, heeft overwogen over de positie van K.
5.1.2. De in de stellingname van het college in hoger beroep gelegen opvatting dat een medewerker als betrokkene niet zonder formele toestemming van zijn leidinggevende een pc van de gemeente mee naar huis mag nemen, acht de Raad in haar algemeenheid juist. In de bijzondere omstandigheden van de situatie van betrokkene kan de Raad het college echter niet volgen. Betrokkene heeft de pc op instigatie en herhaald aandringen van K mee naar huis genomen om daarmee thuis werkzaamheden te kunnen verrichten. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de Raad toch niet worden gesproken van het meenemen van de pc met het oogmerk van toeëigening. Dat wordt niet anders wanneer betrokkene voorzag dat zij de pc ook zou gaan gebruiken voor privédoeleinden. Het door het college gehandhaafde standpunt ten aanzien van het betrokkene op dit punt verweten plichtsverzuim acht de Raad onjuist. In zoverre kan hij zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de daartoe gegeven overwegingen.
5.1.3. De Raad acht het oordeel van de rechtbank dat betrokkene zich niettemin nog aan enig plichtsverzuim op dit onderdeel heeft schuldig gemaakt, echter niet houdbaar. De Raad wijst hier opnieuw naar de bijzondere omstandigheden waarvan in het bijzonder de positie van K, ook ten opzichte van betrokkene. De rechtbank heeft daarover, naar het oordeel van de Raad terecht, overwogen dat voldoende is aangetoond dat K uit hoofde van zijn functie een grote mate van zelfstandigheid bezat met betrekking tot de coördinatie en de uitvoering van de dagelijkse werkprocessen. “Dat was inherent aan het werk. De heer K was budgetbeheerder en mocht binnen zijn budget mensen inhuren. Daarnaast was hij degene die binnen het door (het college) geaccordeerde beleid bevoegd was om jaarlijks pc’s te vervangen”, zo is onder meer overwogen. Gelet op al deze omstandigheden kan naar het oordeel van de Raad niet de conclusie worden getrokken dat betrokkene niettemin nog toestemming had moeten vragen aan het sectorhoofd Middelen. Betrokkene heeft zich op dit onderdeel niet aan enig plichtsverzuim schuldig gemaakt.
5.2. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de verslagen van de werkoverleggen te weinig houvast bieden, ook waar het de door het college vermelde onderwerpen betreft, voor de stelling dat betrokkene, haar ondergeschikte positie in aanmerking genomen, tijdens of naar aanleiding van die overleggen had moeten zeggen dat zij de pc van de gemeente bij haar thuis voor werkzaamheden in gebruik had. Omdat zij naar het oordeel van de Raad ervan mocht uitgaan dat zij de pc met toestemming bij haar thuis had staan, valt haar op dit punt geen verwijt te maken.
5.3. De Raad sluit zich tot slot geheel aan bij hetgeen de rechtbank, onder 2.3 samengevat weergegeven, heeft overwogen over het aan betrokkene gemaakte verwijt betreffende het afleveren van privégoederen.
6. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van het college niet slaagt en dat het hoger beroep van betrokkene doel treft. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover daarbij het beroep van betrokkene gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd. Omdat betrokkene zich naar het oordeel van de Raad niet heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, kwam en komt het college geen bevoegdheid toe haar een disciplinaire straf op te leggen. De rechtbank heeft het college dus ten onrechte opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In zoverre kan de aangevallen uitspraak niet worden bevestigd. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf het primaire ontslagbesluit van 26 oktober 2006 herroepen.
7. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak behoudens voor zover daarbij aan het college is opgedragen een nieuw besluit te nemen;
Herroept het besluit van 26 oktober 2006;
Veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat het college aan betrokkene het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 216,- vergoedt;
Bepaalt dat van het college een griffierecht van € 433,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.