ECLI:NL:CRVB:2009:BK1435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3300 WIA + 08-4469 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WIA-uitkering en geschiktheid functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de intrekking van een WIA-uitkering voor appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden. Appellante, die als medewerkster ontvangst goederen werkte, viel op 4 oktober 2004 uit wegens rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voerde een medisch en arbeidskundig onderzoek uit en concludeerde dat appellante per 2 oktober 2006 geen recht op een WIA-uitkering had. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond.

De rechtbank Amsterdam oordeelde in de aangevallen uitspraak dat de medische beoordeling niet onzorgvuldig was, maar dat de arbeidskundige grondslag van het besluit onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv nam vervolgens een nieuw besluit, maar dit werd door appellante opnieuw bestreden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in zijn nieuwe besluit niet tegemoet kwam aan de bezwaren van appellante. De Raad bevestigde dat de medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwijfelen. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en verklaarde het beroep tegen het besluit van 18 juli 2008 ongegrond. De uitspraak werd gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2009.

Uitspraak

08/3300 WIA + 08/4469 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2008, 07/1353 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.E. Jalandoni, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 18 juli 2008, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2009. Appellante is verschenen, bij gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 2 september 2009, met als bijlage een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe van 2 september 2009, heeft het Uwv een hem door de Raad gestelde vraag beantwoord.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster ontvangst goederen bij [naam werkgever], toen zij op 4 oktober 2004 uitviel wegens rugklachten. In verband met een mogelijke aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek ingesteld. Bij besluit van 7 december 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 2 oktober 2006 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het Uwv heeft het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar bij besluit van 2 mei 2007, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, met beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen, met inachtneming van het in de uitspraak overwogene, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Zij heeft daartoe – kort weergegeven – overwogen dat de medische beoordeling niet onzorgvuldig of onjuist is te achten en dat geen twijfel bestaat over de juistheid van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 januari 2007 opgenomen beperkingen. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank echter vastgesteld dat in de FML van 30 januari 2007 bij enkele aspecten een zogenoemde beperkende toelichting is opgenomen. De rechtbank zag in de voorhanden arbeidskundige rapportages echter geen – in het licht van de jurisprudentie van de Raad (onder meer zijn uitspraak van 23 februari 2007, LJN AZ9153) noodzakelijke – toereikende, aanvullende toelichting dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante als (niettemin) passend konden worden aangemerkt.
3. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak het in rubriek I genoemde besluit van 18 juli 2008 genomen. Daartoe heeft de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar in haar rapport van 13 juni 2008 een nadere toelichting gegeven op de twee door de rechtbank bedoelde items uit de FML, waarbij mogelijk sprake was van een beperkende toelichting. In het tevens aan dat besluit ten grondslag liggende rapport van 15 juli 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige J. Huisman uiteengezet dat één functie alsnog niet geschikt is bevonden, maar dat er voor appellante met haar beperkingen geen beletsel is om de overige functies te verrichten. Er resteren volgens Huisman voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen om daarop de schatting ongewijzigd te kunnen baseren.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. Aangezien het hiervoor weergegeven besluit van 18 juli 2008, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep niet tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het (hoger) beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit.
4.3. Met betrekking tot het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, oordeelt de Raad als volgt.
4.4. De Raad verwerpt appellantes stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, op de grond dat het Uwv zich niet heeft verstaan met de behandelend sector. De Raad wijst op zijn rechtspraak – bijvoorbeeld zijn uitspraak van 16 september 2003, LJN AO0093 (gepubliceerd in AB 2003, 449) – waaruit volgt dat raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over diens beperkingen. Geen van beide situaties heeft zich hier voorgedaan, zodat er voor de (bezwaar)verzekeringsarts geen aanleiding heeft bestaan om nadere informatie in te winnen. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De Raad tekent nog aan dat appellante haar beroep niet heeft onderbouwd met nadere, van (behandelend) artsen afkomstige, medische gegevens. Aan appellantes eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
4.5. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.6.1. Met betrekking tot het besluit van 18 juli 2008 overweegt de Raad dat het bij de beoordeling van dat besluit, dat berust op dezelfde medische grondslag als het bestreden besluit, aankomt op de vraag of de drie functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten.
4.6.2. De Raad is van oordeel dat in de voorhanden arbeidskundige rapportages alle gesignaleerde knelpunten en mogelijke overschrijdingen ten aanzien van de overgebleven functies (uiteindelijk) zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering en is van oordeel dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.7. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6.2 is overwogen volgt dat aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt en dat het beroep tegen het besluit van 18 juli 2008 ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juli 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM