ECLI:NL:CRVB:2009:BK1103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4876 APPA-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een appellant, die eerder ontslag had gekregen van de gemeente Rheden. De appellant had een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA) ontvangen, maar deze was na twee jaar beëindigd. In 2008 had hij een verzoek ingediend om verlenging van zijn uitkering wegens algemene invaliditeit, maar dit verzoek was afgewezen. De appellant had vervolgens bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door het college op zijn verzoek om aanvulling van zijn WAZ-uitkering. Hij verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen, maar dit verzoek werd afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat het college inmiddels had beslist op de aanvraag van de appellant. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake meer was van een weigering om te beslissen, waardoor het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 van de Awb niet meer gold. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen kunnen worden getroffen.

Uitspraak

09/4876 APPA-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
in verband met het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 19 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gelaten.
II. OVERWEGINGEN
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Per 13 januari 2007 is aan verzoeker ontslag verleend als [naam functie] van de gemeente Rheden en is aan hem een uitkering op grond van artikel 133 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA) toegekend voor de duur van twee jaren.
1.2. Een door verzoeker in 2008 bij het college ingediende verzoek om verlenging van zijn uitkering wegens algemene invaliditeit als bedoeld in artikel 133a van de APPA, heeft geleid tot het besluit van 15 januari 2009 waarbij is geweigerd de verlengde uitkering te verstrekken. Het, in overeenstemming met de foutieve rechtsmiddelenclausule, tegen dat besluit bij de Raad ingestelde beroep is doorgezonden naar het college ter behandeling als bezwaar, zoals voorgeschreven in artikel 7:1van de Awb. Een tevens gedaan verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen bij uitspraak van 6 april 2009, kenmerk 09/1303 APPA-VV.
1.3. Na het beëindigen van de uitkering in het kader van de APPA is aan verzoeker de uitbetaling van de eerder verleende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ) hervat. De ontstane inkomensachteruitgang is voor verzoeker aanleiding geweest het college bij brief van 15 maart 2009 te verzoeken om op grond van bepalingen in de APPA zijn WAZ-uitkering aan te vullen tot de hoogte van de laatst ontvangen APPA-uitkering.
1.4. Verzoeker heeft op 19 juli 2009 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door het college op zijn verzoek van 15 maart 2009. Bij brief van 19 juli 2009 heeft verzoeker de rechtbank Arnhem verzocht een voorlopige voorziening te treffen en het college op te dragen een besluit te nemen, onder oplegging van een dwangsom voor elke dag dat het college in gebreke blijft en is gebleven. Vervolgens heeft het college bij besluit van 7 augustus 2009 geweigerd de gevraagde aanvulling op de WAZ-uitkering te verstrekken. De rechtbank Arnhem heeft bij brief van 25 augustus 2009 het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Raad doorgezonden.
2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 17 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien bij de Raad beroep is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dit vereist. Ook in het kader van een (fictieve) weigering om te beslissen kan een voorlopige voorziening worden getroffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. Nadat het college het onder 1.4 genoemde besluit van 7 augustus 2009 heeft genomen, heeft verzoeker desgevraagd aan de voorzieningenrechter meegedeeld tegen dat besluit wel bezwaar te hebben gemaakt en dat niet bedoeld is hangende dat bezwaar bij de Raad een voorlopige voorziening te treffen, maar wel in het kader van het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit naar aanleiding van zijn verzoek van 15 maart 2009. Voorts heeft verzoeker aangegeven dat het (spoedeisend) belang van het gehandhaafde verzoek om een voorlopige voorziening is gelegen in de financiële schade die hij heeft geleden door de grote vertraging in de besluitvorming. Verzoeker wenst dat deze schade gecompenseerd wordt door het college te veroordelen tot betaling van € 25,-- per dag, te rekenen van 30 juni 2009 tot de datum waarop het besluit is genomen.
2.3. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening vordert. Het ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening strekte immers tot het verkrijgen van een beslissing op de aanvraag, waaraan is voldaan met het besluit van 7 augustus 2009. Van een weigering te beslissen is thans geen sprake meer. Hieruit vloeit voort dat aan het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb gestelde connexiteitsvereiste niet meer wordt voldaan.
3. Gezien het voorgaande is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk.
4. De voorzieningenrechter acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J.P. Schieveen.
JvS