[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2009, 08/1140 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2009
Namens appellant heeft mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2009. Namens appellant is verschenen mr. Boumanjal, voornoemd. Het Uwv heeft zich – met bericht van verhindering – niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 1983, met onderbreking, een arbeidsongeschiktheids- uitkering wegens psychosomatische klachten. Bij besluit van 6 maart 1990 is de eventueel bestaande arbeidsongeschiktheid per 1 december 1989 geheel buiten aanmerking gelaten, omdat appellant niet reageerde op oproepen om naar Nederland te komen voor medisch onderzoek.
1.2. Appellant is op 24 september 2002 in Marokko medisch onderzocht. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts gerapporteerd in zijn rapport van 27 maart 2003 dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet alleen geldt bij het huidige onderzoek maar eveneens per 1 december 1989. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 4 juli 2003 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 december 1989 en per datum beoordeling vastgesteld op minder dan 15%.
1.3. Bij besluit van 11 september 2003 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
Dit besluit staat in rechte vast.
1.4. Bij besluit van 13 september 2004 heeft het Uwv aangegeven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven terug te komen op het besluit van 11 september 2003.
1.5. Bij brief van 18 juni 2007 heeft de gemachtigde van appellant verzocht een besluit te nemen omtrent appellants aanspraken op een uitkering ingevolge de WAO, omdat de klachten waarvoor appellant eerder is uitgevallen zijn verergerd.
1.6. Bij besluit van 25 juli 2007 is aan appellant meegedeeld dat niet wordt teruggekomen op het besluit van 11 september 2003.
1.7. Bij besluit op bezwaar van 11 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het namens appellant tegen het besluit van 25 juli 2007 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat appellant per 1 december 1999 (bedoeld is: 1989) voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is beschouwd, hetgeen betekent dat hij vanaf die datum niet meer voor de WAO verzekerd is. Een eventueel nadien ingetreden toegenomen arbeidsongeschiktheid kan dan ook niet meer leiden tot toekenning van een uitkering. Voorts is geen sprake van een toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vier weken na 1 december 1999 (bedoeld is: 1989).
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geen grond gezien om het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3. In hoger beroep is namens appellant herhaald dat in het besluit van 11 september 2003 geen intrekkingsdatum als vereist in artikel 43 van de WAO is vermeld en dat derhalve de datum van het besluit als ingangsdatum moet gelden. Ook heeft appellant uit de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige niet kunnen opmaken dat zij deel uitmaken van het besluit van 11 september 2003 en evenmin dat de uitkering is ingetrokken per 1 december 1989. Voorts zijn namens appellant nog grieven geuit tegen de arbeidskundige beoordeling die aan het besluit van 11 september 2003 ten grondslag heeft gelegen.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de aan het besluit van 11 september 2003 ten grondslag liggende rapportages van 27 maart 2003 en 4 juli 2003 voldoende blijkt dat de medische en arbeidskundige beoordeling van appellant betrekking had op de periode vanaf 1 december 1989 en dat hieruit ook duidelijk naar voren is gekomen dat hij ook met ingang van die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is geacht. De Raad voegt hier nog aan toe dat deze datum ook is genoemd in de bijlage bij de in het Frans opgestelde brief van de arbeidsdeskundige aan appellant van 30 september 2003. De Raad merkt dienaangaande nog op dat appellant in ieder geval niet uit het besluit van 11 september 2003 heeft kunnen afleiden dat sprake zou kunnen zijn van een toekenning dan wel heropening van de uitkering op enig moment vanaf 1 december 1989 tot de datum van dat besluit. Nu als vaststaand kan worden aangenomen dat appellant voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt beschouwd per 1 december 1989, terwijl voorts geen sprake is van een toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vier weken na deze datum, is hij vanaf die datum niet meer verzekerd voor de WAO.
4.2. De namens appellant geuite grieven met betrekking tot de besluitvorming die heeft geleid tot het besluit van 11 september 2003 kunnen niet meer aan de orde komen, nu dit besluit in rechte vaststaat.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2009.