ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6612 WAO + 08-6615 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en weigering van WAO-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich op 27 november 1990 ziek meldde met buikklachten, psychische klachten en vermoeidheidsklachten. Na een herbeoordeling in 2006 werd zijn uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant maakte bezwaar tegen deze herziening en verzocht om een verhoging van zijn uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Assen verklaarde de beroepen van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden zag om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 mei 2006. De deskundige, psychiater R. Graveland, had geconcludeerd dat appellant niet beperkt was in het verrichten van arbeid. De Raad bevestigde dat de medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd was en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad zag geen aanleiding om een nieuwe deskundige te benoemen, aangezien de eerdere beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraken van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de hoger beroepen van appellant niet slagen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 september 2009.

Uitspraak

08/6612 WAO + 08/6615 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Assen van 16 oktober 2008, 07/166 (hierna: aangevallen uitspraak 1), respectievelijk 07/974 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Klaver.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als monteur. Hij heeft zich op 27 november 1990 ziek gemeld met buikklachten, psychische klachten en vermoeidheidsklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die vanaf 1 januari 1996 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 23 februari 2006 onderzocht door de verzekeringsarts, die op 12 mei 2006 een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 29 mei 2006 rapport uitgebracht en een aantal voorbeeldfuncties geduid, waarna bij besluit van 5 juni 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 juli 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant heeft tegen het besluit van 5 juni 2006 bezwaar gemaakt. Op 19 oktober 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts rapport uitgebracht, waarbij hij de juistheid van de FML heeft onderschreven. Nadat de bezwaararbeidsdeskundige op 24 januari 2007 rapport heeft uitgebracht, heeft het Uwv appellants bezwaar bij besluit van 31 januari 2007 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard, met dien verstande dat de uitkering per 30 juli 2006 is herzien. Tegen dit besluit heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3. Bij brief van 18 augustus 2006 heeft appellant verzocht zijn WAO-uitkering te verhogen in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid. Op 22 januari 2007 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts, die op 26 januari 2007 een FML heeft opgesteld. Na arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2007 geweigerd de WAO-uitkering van appellant te verhogen omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Op 6 september 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts rapport uitgebracht, waarbij hij de primaire medische beoordeling heeft onderschreven. Nadat de bezwaararbeidsdeskundige op 8 oktober 2007 rapport heeft uitgebracht, heeft het Uwv appellants bezwaar bij besluit van 11 oktober 2007 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten zijn onderschreven. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit 1 heeft de rechtbank aanleiding gezien een deskundige, psychiater R. Graveland, te benoemen voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 8 mei 2008 van zijn bevindingen verslag gedaan. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat appellant strikt genomen niet beperkt is bij het verrichten van arbeid. Voorts heeft hij grotendeels ingestemd met de in de FML van 12 mei 2006 vastgestelde beperkingen. Gelet op de conclusies van de deskundige, is de rechtbank van oordeel dat de belastbaarheid van appellant bij het nemen van het bestreden besluit 1 niet is overschat en dat hij in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in vaste jurisprudentie besloten ligt dat het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige, in beginsel wordt gevolgd. De rechtbank heeft in het onderhavige geval geen aanleiding gezien van dit beginsel af te wijken. Ten aanzien van het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat de medische beoordeling onjuist is geweest, dan wel dat dit oordeel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voorts is appellant in staat geacht de geduide functies te vervullen.
3. Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraken 1 en 2 verenigen. Hij heeft in essentie aangevoerd dat zijn belastbaarheid is overschat en dat het deskundigenrapport van Graveland onzorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant verzoekt de Raad dan ook een deskundige te benoemen. Voorts is appellant van mening dat de geduide functies niet voor hem geschikt zijn.
4. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 1 naar het oordeel van de Raad terecht geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 12 mei 2006. De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht. Ook de Raad is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval af te wijken van het oordeel van de deskundige Graveland.
5.2. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, waarbij hij, naast eigen onderzoek van appellant, kennis heeft genomen van alle overige zich onder de gedingstukken omtrent appellant bevindende medische rapporten en gegevens. Verder zijn de conclusies waartoe de deskundige is gekomen op inzichtelijke en overtuigende wijze, aan de hand van relevante onderzoeksbevindingen, gemotiveerd. Voorts geldt dat de deskundige ook heeft kennis genomen van de reactie van appellant van 4 juni 2008 op zijn rapport, en in zijn commentaar daarop van 23 juni 2008 een aantal onzorgvuldigheden heeft onderkend, maar zijn eigen standpunt heeft staande gehouden. De stelling van appellant dat de deskundige, in tegenstelling tot de (bezwaar)verzekeringsarts, ten onrechte heeft aangegeven dat zijn medische klachten niet te herleiden zijn tot een lichamelijke oorzaak, kan, wat daar ook van zij, niet leiden tot de conclusie dat het deskundigenoordeel niet mag worden gevolgd. De oorzaak van de klachten is immers niet zozeer van belang, maar de hieruit voortvloeiende beperkingen. Bovendien heeft de deskundige in zijn commentaar van 23 juni 2008 aangegeven dat in zijn rapportage niet wordt getwijfeld aan het aanwezig zijn van lichamelijke afwijkingen en het feit dat deze afwijkingen klachten kunnen geven. De mate waarin deze afwijkingen klachten geven wordt alleen anders geïnterpreteerd dan appellant dat doet, aldus de deskundige.
5.3. De Raad wijst voorts op het gegeven dat de verzekeringsarts in zijn rapportage van 15 mei 2006 heeft aangegeven, dat hoewel er bij appellant geen aanwijzingen zijn voor aanwezigheid van evidente psychopathologie en/of cognitieve functiestoornissen, er nog steeds sprake is van een objectiveerbaar geringe psychomentale spankracht die met name is gebaseerd op zijn persoonlijkheidsstoornis en waaruit nog evidente beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren voortvloeien. Gelet hierop zijn er in de FML meerdere beperkingen aangenomen. Ten aanzien van de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts gesteld dat er blijvende beperkingen ten aanzien van zwaar rugbelastende arbeid van kracht zijn. In de FML zijn dan ook beperkingen vastgelegd die daarop betrekking hebben. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens aangegeven dat de orthopaedisch chirurg F. Breukelman een niet optimaal kniegewricht heeft geconstateerd, maar dit in het geheel geen verklaring kan zijn voor de door appellant ervaren en gepresenteerde klachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de door appellant ingebrachte rapportages van medisch adviseur J.F.G. Wolthuis van 29 juni 2004 en van medisch adviseur D.J. Schakel van 6 juli 2007 geen aanleiding gezien om de belastbaarheid van appellant aan te passen. Laatstgenoemde adviseur heeft gesteld dat er lichte afwijkingen in de linkerknie zijn, maar deze niet leiden tot verdergaande beperkingen dan neergelegd in de FML. Voorts zijn er geen medische argumenten om de aangenomen forse beperkingen in de psychische belastbaarheid verder aan te scherpen, aldus Schakel.
5.4. De stelling van appellant, dat de rechtbank ten onrechte het deskundigenoordeel heeft gevolgd nu dat onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, slaagt gelet op het bovenstaande niet. In dit oordeel ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet tot het benoemen van een deskundige voor het instellen van een onderzoek.
5.5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 24 januari 2007 naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellant. Naar aanleiding van het rapport van Schakel en op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts, heeft de bezwaararbeidsdeskundige voorts nader aandacht besteed aan het handelingstempo binnen de functies. Geconcludeerd is, dat binnen geen van de functies sprake is van een hoog handelingstempo, zodat ook op dit aspect de functies geschikt zijn te achten. De Raad heeft geen reden gezien om aan deze conclusie te twijfelen.
6.1. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 kunnen worden onderschreven. Op grond van dezelfde overwegingen als de rechtbank in de aangevallen uitspraak 2 heeft de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de in de FML van 26 januari 2007 neergelegde belastbaarheid per de in geding zijnde datum. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 6 september 2007 heeft aangegeven presenteert appellant zich niet anders dan bij de vorige herbeoordeling en is niet gebleken van gewijzigde feiten en omstandigheden. In de van de zijde van appellant ingebrachte medische gegevens van neuroloog E.E. van het Riet en GGZ Drenthe heeft de (bezwaar)verzekeringsarts geen aanleiding gezien om de belastbaarheid van appellant aan te passen. Er zijn geen aanknopingspunten om de bevindingen en conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden.
6.2. Voorts is voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellant. De Raad acht onvoldoende aangetoond dat het gestelde medicijngebruik van appellant dusdanig is dat hij één of meerdere functies niet kan vervullen.
6.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 dienen te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom, als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) A.C.A. Wit.
EK