[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 februari 2008, 07/1230 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2009
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2009. Voor appellante is verschenen mr. Van der Wal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T. Wielinga.
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 10 januari 2007 heeft het Uwv van appellante een bedrag van € 11.127,56 aan over de periode van 29 april 2004 tot 1 augustus 2005 onterecht betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) teruggevorderd. Volgens het Uwv is uit gegevens gebleken dat zowel de (ex-)werkgever van appellante als het Uwv aan appellante over de betrokken periode WAO-uitkering hebben verstrekt. Zodoende heeft appellante onterecht, immers: dubbel WAO-uitkering ontvangen, aldus het Uwv.
1.3. Appellante heeft tegen besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 april 2007 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 10 januari 2007 gehandhaafd met dien verstande dat het terug te vorderen bedrag is gewijzigd in € 11.024,23.
1.4. Hangende het beroep, bij besluit van 19 september 2007 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv te kennen gegeven dat het besluit van 18 april 2007 is gewijzigd in die zin dat het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2007 – onder vergoeding van de in bezwaar gevallen proceskosten – alsnog gegrond is verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 18 april 2007 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep dat werd geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond. De rechtbank heeft verder beslist omtrent de vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat niet in geschil is dat over de in geding zijnde periode door zowel de (ex-)werkgever van appellante, [naam ex-werkgever], zijnde eigen risico drager, als door het Uwv WAO-uitkering is betaald; de rechtbank heeft de door het Uwv gedane betalingen als onverschuldigd aangemerkt. De rechtbank heeft voorts vooropgesteld dat het in het onderhavige geval niet gaat om een terugvordering als gevolg van een herziening of intrekking van de WAO-uitkering van appellante, maar om een terugvordering van hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de WAO. Om die reden kan de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen van 18 april 2000, Stcrt 2000, 89 (hierna: de Regeling) geen toepassing vinden, aldus de rechtbank. Het Uwv was aldus gehouden het teveel, want dubbel betaalde van appellante terug te vorderen, waaraan niet afdoet dat appellante zich niet realiseerde dat zij onterecht WAO-uitkering ontving. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat het beroep van appellante op de zogenoemde zes-maanden jurisprudentie van de Raad niet kan slagen.
3. Appellante stelt zich in hoger beroep, samengevat, op het standpunt dat het Uwv ten onrechte niet heeft getoetst aan het “redelijkerwijs duidelijk-criterium”. Appellante meent dat, uitgaande van de toepasselijkheid van de Regeling, het Uwv niet in alle gevallen zonder meer is gehouden tot terugvordering. Volgens appellante heeft de zogeheten zes-maanden jurisprudentie daarom zijn gelding behouden. De psychische gesteldheid van appellante heeft er (geruime tijd) aan in de weg gestaan te onderkennen dat zij teveel WAO-uitkering ontving. Het Uwv heeft verder te lang getalmd met het ondernemen van actie ten opzichte van appellante. Het Uwv beschikte al eerder over signalen dat ten onrechte of teveel WAO-uitkering werd betaald aan appellante. Het alsnog terugvorderen van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering na gemiste signalen moet naar de mening van appellante in strijd worden geacht met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. Het Uwv heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Aangezien de uitspraak van de rechtbank slechts is aangevochten, voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit, is het geding in hoger beroep daartoe beperkt.
5.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en kan zich in grote lijnen verenigen met hetgeen de rechtbank daartoe heeft vastgesteld en overwogen. Aan de Raad is, wat ook zij van de (juistheid van de) stelling van appellante dat het haar redelijkerwijs niet duidelijk heeft kunnen zijn dat zij onterecht uitkering ontving, met name niet gebleken dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
5.3. Het hoger beroep is vergeefs ingesteld, hetgeen betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.