ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2511 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 april 2009, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond werd verklaard. De rechtbank had het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant, die een WAO-uitkering ontving, was het niet eens met de herziening van zijn uitkering door het Uwv, die zijn arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 25 tot 35%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 september 2009 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad overweegt dat de rechtbank terecht de conclusies van de door haar benoemde deskundige, neuroloog J.C. den Heijer, heeft gevolgd. Appellant betoogde dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen, met name met betrekking tot zitten en het gebruik van zijn rechterarm en -hand. De Raad oordeelt dat de deskundige een juist beeld heeft gehad van de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) en dat de door het Uwv geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het proces van herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. De Raad concludeert dat de FML, die de medische beperkingen van appellant weergeeft, correct is en dat de functies die aan de herziening ten grondslag liggen, passend zijn voor appellant. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van medische gegevens en de geschiktheid van functies in het kader van de WAO.

Uitspraak

09/2511 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 april 2009, 07/3146 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Hofstra, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2009. Voor appellant is verschenen mr. Hofstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T. Wielinga.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 16 november 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 17 december 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 20 november 2007 (het bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Verder heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat de daaraan ten grondslag gelegde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2008, waarin de medische beperkingen van appelant zijn weergegeven, pas is opgesteld nadat het bestreden besluit was genomen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat zij geen reden zag te twijfelen aan de juistheid van genoemde FML, en omdat de door het Uwv geselecteerde functies – die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid – geschikt moeten worden geacht voor appellant. Bij haar oordeel heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan het rapport van 19 september 2008 van de door haar benoemde deskundige, neuroloog J.C. den Heijer.
3.1. Appellant voert in hoger beroep aan dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen, met name waar het gaat om zitten en om zijn rechterarm en -hand. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte op grond van de conclusies en bevindingen van deskundige Den Heijer geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML, omdat de deskundige een onjuist beeld heeft gehad van de FML en de daaraan ten grondslag liggende rapportages van de (bezwaar)verzekeringsarts. Verder meent appellant dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige ten aanzien van de geschiktheid van de geslecteerde functies ondeugdelijk is en dat deze functies niet passend zijn.
3.2. Het Uwv heeft de Raad gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het oordeel van de rechtbank dat er in dit geval geen reden is om af te wijken van het uitgangspunt dat de conclusies van de door de rechter geraadpleegde deskundige dienen te worden gevolgd, is juist. Anders dan appellant stelt, is niet aannemelijk dat de deskundige Den Heijer een onjuist beeld heeft gehad van de beperkingen weergegeven in de door hem onderschreven FML van 5 oktober 2006, die – behoudens een correctie ten aanzien van een zogeheten verborgen beperking bij aspect 5.8 – identiek is aan de FML van 3 november 2008. Bij het aspect ‘zitten’ in de FML van 5 oktober 2006 is door de verzekeringsarts aangegeven dat appellant licht beperkt is en ongeveer een uur achtereen kan zitten, met als toelichting ‘mits niet continu plaatsgebonden’. Dat de deskundige Den Heijer hierin, zoals appellant betoogt, heeft gelezen dat appellant volgens die FML níet in staat moet worden geacht een uur achtereen te zitten, valt niet in te zien. Een dergelijke lezing valt niet te rijmen met de duidelijke bewoordingen van de FML en ook uit het rapport van Den Heijer blijkt daarvan niet. Evenmin volgt de Raad de stelling van appellant dat het door de verzekeringsarts G.F. Breuker in zijn rapportage van 5 oktober 2006 geschetste medische beeld van de rechterarm en -hand afwijkt van hetgeen door Den Heijer is vastgesteld en dat dit had moeten leiden tot een aanpassing van de FML. Weliswaar heeft Den Heijer anders dan de verzekeringsarts aangenomen dat sprake is van een “discrete wortelcompromittering”, maar door Den Heijer is inzichtelijk toegelicht dat dit niet leidt tot het aannemen van meer of andere beperkingen ten aanzien van het gebruik van rug, benen, nek en armen dan die welke al in de FML zijn neergelegd.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 9 december 2008, bezien in samenhang met de rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 maart 2007 en de notities functiebelasting van
17 oktober 2006, voldoende is toegelicht waarom de functies geschikt zijn voor appellant. Naar aanleiding van hetgeen appellant naar voren heeft gebracht over de aspecten ‘zitten’, ‘staan’ en ‘lopen’ is de Raad van oordeel dat de toelichting in de notities functiebelasting dat er gelet op de inhoud van de functies zowel qua uitvoeringsactiviteiten als het inlassen van korte pauzes ruimte is om te wisselen van houding, voldoende is. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat uit de formulieren Resultaat functiebeoordeling blijkt dat in geen van de functies meer dan één uur achtereen zittend wordt gewerkt en dat daarnaast in alle functies naast zittend werk ook elk uur lopen één tot vijf minuten achtereen en staan één tot twee minuten achtereen voorkomt. Ook de door appellant ongeschikt geachte functie samensteller (sbc-code 264140) voldoet naar het oordeel van de Raad daarom aan de in de FML neergelegde eis dat staan en zitten met lopen moet kunnen worden afgewisseld.
4.3. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) A.C.A. Wit.
KR