ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1683 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van psychische problematiek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 september 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.L. Sarin, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 mei 2006, waarbij haar uitkering werd herzien van 80-100% naar 35-45% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft in zijn overwegingen de medische grondslag van het besluit van het Uwv beoordeeld. Appellante heeft aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat de begeleiding die het Uwv voorstelt onvoldoende is om haar in staat te stellen tot werk te komen. De Raad heeft echter vastgesteld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de psychische problematiek van appellante en dat de door het Uwv gestelde eisen aan de begeleiding niet in de weg staan aan een reële functieduiding.

De Raad concludeert dat de medische beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld en dat zij op de datum van 13 juni 2006 in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de bij de schatting gebruikte functies zijn verbonden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan appellante.

Uitspraak

08/1683 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 januari 2008, 07/709 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Sarin, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 november 2008 heeft appellante rapportages ingezonden van een psychiater en een medisch adviseur. Bij brief van 9 januari 2009 heeft het Uwv gereageerd met inzending van rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige.
Bij brief van 15 mei 2009 heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord. Bij brief van 6 augustus 2009 heeft appellante stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sarin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een nadere uiteenzetting van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2. Bij besluit van 1 mei 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 13 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 december 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort weergegeven, dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag rust en dat de door het Uwv gestelde eisen aan de begeleiding van appellante niet met zich brengen dat geen sprake is van een reële functieduiding.
5. In hoger beroep is door appellante aangevoerd, kort weergegeven, dat zij in het geheel niet belastbaar is met arbeid, dat als gevolg van de door het Uwv gestelde eisen aan haar begeleiding geen sprake is van een reële functieduiding en dat het Uwv onvoldoende heeft aangegeven waaruit de begeleiding dient te bestaan.
6. De Raad overweegt het volgende.
6.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag rust. De stelling van appellante, dat zij in het geheel niet belastbaar is met arbeid, onderschrijft de Raad niet. De Raad acht door de bezwaarverzekeringsartsen van het Uwv in hun rapportages van 2 november 2006 en 1 december 2008 genoegzaam toegelicht, dat appellante niet voldoet aan de criteria om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen.
De Raad stelt vast dat het Uwv onderkent dat bij appellante sprake is van psychische problematiek. Uit de door appellante ingebrachte rapportages van psychiater Tabeling en medisch adviseur Wolthuis kan de Raad niet afleiden dat het Uwv de psychische problematiek van appellante heeft onderschat. De naar het oordeel van het Uwv uit deze problematiek voortvloeiende beperkingen van de functionele mogelijkheden van appellante zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst. Daarbij is onder meer ook een zogenoemde urenbeperking tot 20 uur per week in aanmerking genomen. De Raad heeft in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat het Uwv met deze beperkingen de belastbaarheid van appellante overschat.
6.2. De Raad heeft bij dit laatste oordeel mede van belang geacht dat het Uwv ter voorkoming van decompensatie als beperking van appellante onder meer heeft geduid dat zij voor werkzaamheden in een onbekende omgeving dient te worden begeleid bij het winnen van vertrouwen; deze begeleiding zou kunnen worden verzorgd door een jobcoach. De Raad heeft in hetgeen appellante daarover naar voren heeft gebracht geen grond gevonden om te oordelen dat de noodzakelijk geachte begeleiding onvoldoende duidelijk zou zijn omschreven dan wel niet zou kunnen leiden tot een reële functieduiding.
6.3. Uitgaande van een juiste vaststelling van de medische beperkingen is de Raad niet gebleken dat appellante op de in geding zijnde datum van 13 juni 2006 niet in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden die zijn verbonden aan de bij de schatting gebruikte functies.
6.4. Uit hetgeen is overwogen in 6.1 tot en met 6.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) A.C.A. Wit.
KR