ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2028 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, die sinds 20 augustus 1996 arbeidsongeschikt is door rug- en depressieve klachten, had een WAO-uitkering van 80 tot 100% ontvangen. Op 22 maart 2007 werd zijn uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 21 augustus 2009 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.A.M. Broos, en zijn vader. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. F. van Dam. Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met zijn pijnklachten en ernstige depressie. Hij stelde dat zijn beperkingen al op 23 mei 2007 aanwezig waren, wat hij onderbouwde met medische rapportages en een verklaring van zijn huisarts.

De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere oordelen te herzien. De rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen gaven geen aanwijzingen voor ernstiger beperkingen dan eerder vastgesteld. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

08/2028 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 februari 2008, 07/2615 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. A.A.M. Broos, advocaat te Utrecht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Namens appellant is verschenen mr. Broos en zijn vader [naam vader]. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 20 augustus 1996 uitgevallen voor zijn arbeid als gevolg van rugklachten en depressieve klachten. Met ingang van 19 augustus 1997 is een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid
van 80 tot 100%.
2. Bij besluit van 22 maart 2007 is de aan appellant toegekende uitkering per 23 mei 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 augustus 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 9 augustus 2007 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijk van een zorgvuldige inventarisatie van de klachten van appellant, welke met inachtneming van de beschikbare informatie op waarde zijn geschat. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens ingebracht die er op duiden dat hij op 23 mei 2007 meer of ernstigere beperkingen had dan door het Uwv is aangenomen, laat staan dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kan volgens de rechtbank niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met zijn pijnklachten en zijn ernstige depressie die bij hem heeft geleid tot vrijwel volledige passiviteit. Eind 2007 is appellant met ernstige klachten opgenomen in een psychiatrische kliniek. Na een onderzoek door het Uwv op 19 februari 2008 is aan appellant wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 oktober 2007 een uitkering toegekend die is berekend naar mate van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant stelt zich op het standpunt dat deze toegenomen beperkingen al op 23 mei 2007 aanwezig waren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een verklaring van zijn huisarts van 19 mei 2008 overgelegd en rapportages van Altrecht, geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast geeft appellant aan ongeschikt te zijn voor de functie telefonist, receptionist vanwege het schriftelijk en telefonisch contact met agressieve en onredelijke mensen en acht hij geen van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend vanwege de deadlines en productiepieken. De motivering van de bezwaararbeidskundige ten aanzien van de mogelijke gesignaleerde overschrijdingen op de resultaat functiebeoordeling is volgens appellant onvoldoende.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. Ten aanzien van de rugklachten heeft appellant geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad verwijst evenals de rechtbank naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 3 augustus 2007.
5.3. Ten aanzien van de psychische klachten van appellant is de Raad van oordeel dat de gegevens die door appellant in hoger beroep zijn overgelegd evenmin tot een ander oordeel kunnen leiden. Appellant is op 10 oktober 2006 onderzocht door verzekeringsarts R. Ponsioen en op 11 juli 2007 onderzocht door bezwaarverzekeringsarts Admiraal. Zij hebben geen aanwijzingen voor cognitieve stoornissen gevonden en achten de depressie van appellant niet zodanig ernstig dat hier ernstige beperkingen uit voortvloeien. Volgens de brief van de huisarts van 19 mei 2008 verkeerde appellant op 19 maart 2007 (na een bezoek aan de arbeidsdeskundige) in psychische nood door de plotselinge veranderingen die zijn evenwicht verstoorde en heeft appellant zich drie maanden later met nog grotere psychische nood gemeld, waarna appellant is verwezen naar de crisisdienst van Altrecht. Sociaal psychiatrisch verpleegkundige P. van den Dijssel van Altrecht geeft in de brief van 27 mei 2008 aan dat deze geen oordeel kan geven over het toestandsbeeld van appellant op 23 mei 2007 omdat appellant zich pas op 17 september 2007 heeft gemeld. Uit deze gegevens volgt naar het oordeel van Raad onvoldoende overtuigend dat appellant op 23 mei 2007 ernstiger beperkt was dan is vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 november 2006.
5.4. Aan de schatting zijn de functies telefonist, receptionist (sbc-code 315120, medewerker onderhoudsplanning en storingsdienst), verkoper groothandel (sbc-code 317012) en productiemedewerker industrie (sbc-dode 111180) ten grondslag gelegd.
De mogelijke gesignaleerde overschrijdingen zijn naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd tijdens de primaire beoordeling. Naar voren is gekomen dat in de functies geen chronisch sterk verhoogde werkdruk voorkomt. Tevens heeft bezwaararbeidskundige C.P. van Wijk op 19 mei 2008 een aanvullende verklaring gegeven ten aanzien van het omgaan met onredelijke en agressieve mensen, waarvoor appellant volgens de FML niet beperkt is als het gaat om alleen telefonisch of schriftelijk contact en heeft bezwaarverzekeringsarts W. Hovy op 16 juli 2009 een toelichting gegeven ten aanzien van de belastbaarheid van appellant inzake het lopen tijdens het werk. De Raad is dan ook van oordeel dat door het Uwv voldoende inzichtelijk is gemaakt en voldoende gemotiveerd is waarom de betreffende functies - gelet op de voor appellant geldende beperkingen en mogelijkheden zoals deze zijn vastgelegd in de FML - passend kunnen worden geacht.
5.5. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en is evenals de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de juistheid van de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van 9 augustus 2007 onjuist te achten.
5.6. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
TM