ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- T.J. van der Torn
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, die sinds 20 augustus 1996 arbeidsongeschikt is door rug- en depressieve klachten, had een WAO-uitkering van 80 tot 100% ontvangen. Op 22 maart 2007 werd zijn uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2009 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.A.M. Broos, en zijn vader. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. F. van Dam. Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met zijn pijnklachten en ernstige depressie. Hij stelde dat zijn beperkingen al op 23 mei 2007 aanwezig waren, wat hij onderbouwde met medische rapportages en een verklaring van zijn huisarts.
De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere oordelen te herzien. De rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen gaven geen aanwijzingen voor ernstiger beperkingen dan eerder vastgesteld. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.