ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6401 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering wegens uitschrijving van onderwijsinstelling

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering door de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) van appellant, die ten onrechte een OV-studentenkaart heeft behouden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank 's-Hertogenbosch in haar eerdere uitspraak op 26 september 2008 werd bevestigd. De IB-Groep had vastgesteld dat appellant vanaf 1 mei 2006 geen recht meer had op studiefinanciering, omdat hij niet meer ingeschreven stond voor de opleiding waarvoor hij deze financiering ontving. Dit was het gevolg van disciplinaire maatregelen die leidden tot zijn uitschrijving op 27 april 2006.

De rechtbank oordeelde dat de IB-Groep terecht had gehandeld door de studiefinanciering te herzien en de terugvordering op te leggen. Appellant had niet tijdig zijn OV-studentenkaart ingeleverd, wat in strijd was met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat appellant niet aan zijn verplichtingen had voldaan, waardoor de terugvordering gerechtvaardigd was.

De uitspraak benadrukt het belang van inschrijving voor een beroepsopleiding als voorwaarde voor het ontvangen van studiefinanciering en de verplichting om de OV-studentenkaart in te leveren na beëindiging van het recht op studiefinanciering. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank, en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/6401 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 september 2008, 08/472 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Voor appellant is verschenen mr. Ali, voornoemd. Voor de IB-Groep is verschenen mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft studiefinanciering ontvangen voor een beroepsopleiding
1.2. Bij besluiten van 6 oktober 2007 heeft de IB-Groep vastgesteld dat appellant vanaf 1 mei 2006 en vanaf 1 januari 2007 geen aanspraak had op studiefinanciering, omdat hij vanaf 27 april 2006 niet langer stond ingeschreven voor de opleiding waarvoor hij studiefinanciering ontving, en hij een brief inschrijvingscontrole niet had teruggezonden. In verband daarmee heeft de IB-Groep het recht op studiefinanciering ingaande 1 mei 2006 herzien en een terugvordering opgelegd wegens ten onrechte betaalde toelage en onterecht bezit van de OV-studentenkaart.
1.3. Bij besluit van 6 februari 2008 heeft de IB-Groep het bezwaarschrift tegen deze herziening en terugvordering ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 februari 2008 ongegrond verklaard.
2.2. Bij haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en de IB-Groep als verweerster, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Verweerster heeft na controle bij de onderwijsinstelling terecht vastgesteld, dat eiser vanaf 27 april 2006 niet meer ingeschreven stond als leerling. Uit een mailwisseling tussen de onderwijsinstelling en de Informatie Beheer Groep blijkt, dat eiser uitgeschreven is omdat hij om disciplinaire redenen van school verwijderd was.
Eiser kan zich niet vinden in de uitschrijving door de onderwijsinstelling, en stelt dat hij op 27 april 2006 nog zoekende was naar een verplichte opleidingsstageplaats. Bovendien stelt eiser dat hij nog in gesprek was met de school over de reden van uitschrijving. Naar zijn mening had verweerster de behandeling van het bezwaarschrift dienen te schorsen in afwachting van de resultaten van dit overleg.
De rechtbank is met verweerster van oordeel, dat er voor deze laatste geen andere mogelijkheid meer open stond dan vast te stellen dat eiser vanwege de uitschrijving per 1 mei 2006 niet langer aanspraak kon maken op studiefinanciering, omdat niet was voldaan aan de voorwaarde van inschrijving voor een beroepsopleiding, zoals die voorwaarde is neergelegd in artikel 2.4 van de Wsf 2000. Tot het moment van het bestreden besluit (en overigens ook tot de behandeling ter zitting) is niet gebleken dat deze uitschrijving ongedaan is gemaakt of dat overleg van eiser met de school tot de conclusie zou moeten leiden dat dit aan de orde was.
Bij de besluitvorming heeft verweerster verder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 3.27 van de Wsf 2000. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder a, van dit artikel is de studerende verplicht zijn OV-kaart in te leveren op uiterlijk de vijfde werkdag nadat zijn recht op studiefinanciering is beëindigd. Ingevolge artikel 3.27, derde lid, in samenhang met artikel 12.7 van de Wsf 2000, is de studerende indien de kaart niet tijdig wordt ingeleverd, voor het nog resterende deel van de geldigheidsduur ervan, een bedrag van € 68,- per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van de kaart. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met het einde van die maand.
Krachtens het vierde lid van artikel 3.27 van de Wsf 2000 is het eerste lid niet van toepassing met betrekking tot een periode ten aanzien waarvan degene aan wie de kaart is toegekend, aantoont dat het niet tijdig inleveren van de kaart hem op geen enkele wijze kan worden toegerekend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerster ook aan deze bepaling een juiste toepassing gegeven. Eiser heeft er niet voor gezorgd dat hij direct na de uitschrijving bij de onderwijsinstelling en dus direct na het einde van zijn aanspraken op studiefinanciering de OV-studentenkaart inleverde en de rechtbank ziet geen enkele grond om aan te nemen dat hem dat niet zou kunnen worden toegerekend.
In artikel 7.1, tweede lid, onder c, van de Wsf 2000 is neergelegd dat herziening van de studiefinanciering kan plaatsvinden indien teveel studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens. Behoudens in geval van bedrog, kan een op grond van het derde lid van dit artikel zodanige herziening alleen geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak. Ingevolge artikel 7.4 moet bij een herziening de teveel uitbetaalde studiefinanciering worden terugbetaald. De rechtbank is niet gebleken dat verweerster bij de herziening en bij de terugvordering is getreden buiten de voorwaarden, die deze bepalingen stellen.
Voor zover eiser een beroep zou willen doen op de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 heeft verweerster terecht overwogen dat er niet gebleken is van (zeer) bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan toepassing van die hardheidsclausule zou zijn gerechtvaardigd.”
3.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd - heeft de Raad geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden voor een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad verenigt zich met de door de rechtbank gebezigde overwegingen en maakt die tot de zijne.
3.2. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
EK