08/5581 ZW, 08/5582 ZW,
08/5583 ZW, 08/5587 ZW
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 5 augustus 2008, 08/112 (hierna: aangevallen uitspraak 1), 08/2245 (hierna: aangevallen uitspraak 2), 08/2244 (hierna: aangevallen uitspraak 3) en 08/2768 (hierna: aangevallen uitspraak 4),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gedingen heeft gevoegd plaatsgevonden op 19 augustus 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.L.J. Weltevrede.
08/5581 ZW
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad in de eerste plaats naar de aangevallen uitspraak 1.
De Raad volstaat hier thans met het volgende.
1.2. Appellant, laatstelijk werkzaam als duiker/pijpfitter, heeft zich op 2 augustus 2007 ziek gemeld vanwege schouder- en heupklachten vanuit een situatie dat hij een gedeeltelijke uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving en een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellant diverse malen het spreekuur van de verzekeringsarts R. Gart bezocht, die hem na onderzoek op het laatste spreekuur van 18 oktober 2007 met ingang van 20 oktober 2007 hersteld verklaarde. Bij besluit van 20 oktober 2007 heeft het Uwv per dezelfde datum (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van appellant is na heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink bij besluit van 26 november 2007 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1ongegrond verklaard.
3. Appellant kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen en betwist in de eerste plaats de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant is - kort samengevat - van mening dat er onvoldoende medisch onderzoek is gedaan en dat hij meer beperkt is dan het Uwv aanneemt. Appellant heeft voorts aangegeven dat hij niet voldoet aan het opleidingsniveau van de geduide functies.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW verstaan gangbare arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering ingevolge de WAO in de vorm van een aantal geselecteerde functies. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van deze functies.
4.3. De Raad stelt voorop, zoals reeds in zijn uitspraak van 31 december 2008 (07/3627 ZW) is vastgesteld en overwogen, dat bij de WAO-beoordeling in 2003 de geduide functies medisch en arbeidskundig als passend zijn aangemerkt. In de onderhavige ZW-beoordelingen is alleen de medische geschiktheid voor één van deze functies in geding en dienen de arbeidskundige aspecten, zoals het opleidingsniveau, buiten beschouwing te worden gelaten.
4.4. De Raad ziet in de gronden aangevoerd in hoger beroep geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank en verenigt zich met de overwegingen in de aangevallen uitspraak 1. De verzekeringsarts R. Gart heeft appellant diverse malen lichamelijk onderzocht en is vervolgens tot het oordeel gekomen dat appellant weer geschikt is voor één van de destijds geduide WAO-functies. De bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink heeft de bevindingen van de verzekeringsarts Gart onderschreven. Appellant heeft noch in beroep noch in hoger beroep medische gegevens overgelegd die steun bieden aan zijn standpunt dat zijn medische situatie is verslechterd dan wel dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.
6.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak 2. De Raad volstaat met het volgende.
6.2. Appellant heeft zich op 1 november 2007 wederom ziek gemeld met dezelfde klachten als voorheen en tevens psychische klachten. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellant op 13 december 2007 het spreekuur van de verzekeringsarts R. Gart bezocht, die hem na onderzoek met ingang van 14 december 2007 hersteld verklaarde. Bij besluit van 13 december 2007 heeft het Uwv per 14 december 2007 (verdere) uitkering van ziekengeld geweigerd. Bij besluit van 22 januari 2008 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 december 2007 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van de bezwaarverzekeringsarts J. van der Stoep van 22 januari 2008 ten grondslag.
7. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
8. Appellant heeft in deze zaak geen andere gronden naar voren gebracht dan in de zaak met betrekking tot de intrekking van zijn ZW-uitkering per 20 oktober 2007.
9.1. De Raad overweegt als volgt.
9.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen, en hij verwijst daartoe naar de aangevallen uitspraak 2. Appellant is zowel door de primaire arts als door de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk en psychisch onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts Van der Stoep stelt dat er geen nieuwe medische ontwikkelingen zijn te melden sinds de vorige hersteldmelding van 20 oktober 2007. Appellant heeft zijn standpunt noch in beroep noch in hoger beroep onderbouwd met medische stukken die aanleiding zouden kunnen geven te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de getrokken conclusie van de bezwaarverzekeringsarts.
10. De aangevallen uitspraak 2 komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
11.1. Bij brief van 6 februari 2008 heeft het Uwv het volgende aan appellant meegedeeld: “Bij ons is bekend dat u sinds 14 december 2007 weer beter bent. Daarom beëindigen we de controle in het kader van de Ziektewet met ingang van die datum.”
11.2. Bij besluit van 4 maart 2008 (hierna: bestreden besluit 3) heeft het Uwv het tegen voormelde brief door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat de brief van 6 februari 2008 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat deze niet is gericht op enig rechtsgevolg.
12. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 3 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard.
13. De Raad is met de rechtbank en het Uwv van oordeel dat de brief van 6 februari 2008 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is, ondanks het feit dat daarin een bezwaarclausule is opgenomen, niet gericht op enig rechtsgevolg nu reeds op 13 december 2007 een beslissing over de ZW-uitkering van appellant omtrent de datum 14 december 2007 is genomen en bij besluit van 22 januari 2008 het daartegen gemaakte bezwaar van appellant ongegrond is verklaard. De brief bevat slechts een mededeling van informatieve aard.
14. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het Uwv het bezwaar van appellant tegen de brief van 6 februari 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak 3 voor bevestiging in aanmerking komt.
15.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak 4. De Raad volstaat met het volgende.
15.2. Appellant heeft zich per 9 januari 2008 ziek gemeld wegens sinusitisklachten/hoofdpijn. Op het spreekuur van de verzekeringsarts R. Gart van 20 februari 2008 is appellant na onderzoek met ingang van 23 februari 2008 hersteld verklaard, waarna het Uwv bij besluit van 20 februari 2008 per 23 februari 2008 (verdere) uitkering van ziekengeld heeft geweigerd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van appellant is na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink bij besluit van 28 maart 2008 (hierna: bestreden besluit 4) ongegrond verklaard.
16. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 4 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 4 ongegrond verklaard.
17. In hoger beroep heeft appellant tegen bestreden besluit 4 dezelfde gronden aangevoerd als hij tegen bestreden besluit 1 en 2 naar voren heeft gebracht.
18.1. De Raad overweegt als volgt.
18.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak 4 ten grondslag gelegde overwegingen. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts Weegink een zorgvuldig onderzoek verricht. Deze is op basis van het eigen onderzoek en informatie van de huisarts tot een weloverwogen oordeel gekomen. Nu appellant noch in beroep noch in hoger beroep andersluidende medische gegevens heeft overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts.
19. De Raad komt tot de conclusie dat ook de aangevallen uitspraak 4 voor bevestiging in aanmerking komt.
20. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken 1, 2, 3 en 4.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.
(get.) T.J. van der Torn.