ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- A.A.H. Schifferstein
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen invorderingsbesluit van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen een invorderingsbesluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn aflossingscapaciteit op € 296,10 per maand, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant wel degelijk gronden had aangevoerd tegen de vastgestelde aflossingscapaciteit en de betalingsregeling. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door appellant niet in de gelegenheid te stellen om eventuele verzuimen in de bezwaarfase te herstellen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. Tevens heeft de Raad het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit van 20 december 2006 ongegrond is. De Raad heeft geoordeeld dat de vordering van het Uwv op appellant niet is verjaard, en dat het primaire besluit gehandhaafd dient te worden. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,-- bedragen, en heeft bepaald dat het griffierecht in beroep en hoger beroep aan appellant dient te worden terugbetaald.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om appellanten de gelegenheid te bieden om hun bezwaren adequaat te onderbouwen. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van burgers in het bestuursrecht.