als bedoeld in artikel 8:54 in verbinding met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoeker], wonende te Marokko (hierna: verzoeker),
tegen de uitspraak van de Raad van 28 juli 2006, 05/5410,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank.
Verzoeker heeft een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de Raad van 28 juli 2006.
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het verzoekschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij brief van 27 februari 2008 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van € 106,-- is verschuldigd, en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 31 maart 2008 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek.
De brief van 31 maart 2008 is bij de Raad op 21 mei 2008 retour ontvangen. Deze brief is op 22 mei 2008 nogmaals verzonden, zowel per aangetekende als per niet-aangetekende post.
Bij schrijven van 26 mei 2008 heeft verzoeker verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
Bij brief van 30 juli 2008 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat de wet geen mogelijkheid kent tot vrijstelling van het griffierecht. Wel is aan verzoeker nog één keer uitstel van betaling van het griffierecht gegeven en wel tot uiterlijk 1 september 2008.
Bij aangetekende brief van 24 september 2008 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek.
Bij schrijven van 10 oktober 2008 heeft verzoeker medegedeeld het griffierecht niet te willen betalen omdat het om een verzoek om herziening gaat.
Bij brief van 24 oktober 2008 heeft verzoeker voorts aangegeven al meerdere keren griffierecht te hebben betaald en heeft hij wederom verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
Bij schrijven van 5 januari 2009 heeft de Raad verzoeker gevraagd een nadere toelichting te geven wat betreft zijn financiële situatie.
Bij brief van 5 februari 2009 is de brief van 5 januari 2009 bij verzoeker in herinnering gebracht. De Raad heeft op deze brieven geen reactie ontvangen.
De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald.
Nu op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest, acht de Raad het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2009.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.