ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4484 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die als gevolg van een bedrijfsongeval arbeidsongeschikt was geraakt. Appellant ontving een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter zijn uitkering per 17 mei 2004 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment op minder dan 15% werd geschat. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij de medische grondslag van het besluit als volledig en zorgvuldig heeft beoordeeld.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere argumenten herhaald, waarbij hij zich beroept op de deskundige Matser, die in een andere procedure had betoogd dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de geduide functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geen reden gevonden om de bevindingen van de rechtbank niet te volgen en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum, 10 februari 2005, in overeenstemming is met de eerdere oordelen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 september 2009.

Uitspraak

07/4484 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 juni 2007, 06/599
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding onder nummer 07/4485 WAO, plaatsgevonden op 10 december 2008. Appellant is verschenen met bijstand van zijn advocaat mr. E.P.W.A. Bink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen en de bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter. Op verzoek van appellant is de klinisch neuropsycholoog dr. E.T.J. Matser gehoord.
Het onderzoek is heropend.
Het onderzoek ter zitting heeft wederom plaatsgevonden op 19 augustus 2009. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Bink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Prins.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, die als gevolg van een bedrijfsongeval was uitgevallen uit zijn werk van productiemedewerker, ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2004 die uitkering met ingang van 17 mei 2004 ingetrokken op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum op minder dan 15% moet worden gesteld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 31 augustus 2005 ongegrond verklaard. Ingevolge de uitspraak van de Raad van heden in de zaak geregistreerd onder nr. 07/4485 WAO is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden. Op 26 mei 2005 heeft appellant het Uwv verzocht hem onder toepassing van artikel 43a van de WAO in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge die wet. Bij besluit van 3 augustus 2005 heeft het Uwv, vaststellend dat appellant op 10 februari 2005 gedurende vier weken arbeidsongeschikt is geweest, aansluitend WAO-uitkering geweigerd op de grond dat appellant op 10 februari 2005 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Dit besluit is genomen na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2005 is bij besluit van 14 oktober 2005 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is genomen na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit, welk beroep betrekking had op de medische grondslag van dat besluit, ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden gezien op grond van gebreken in die grondslag dat besluit voor onjuist te houden. Zij achtte appellant ook in staat de ten aanzien van hem geduide functies te vervullen. Daarbij heeft zij verwezen naar hetgeen zij heeft overwogen in haar in het geding tussen partijen gewezen uitspraak van eveneens 20 juni 2007, nr. ABW 95/1674.
3. In hoger beroep keert appellant zich tegen de aangevallen uitspraak met gronden gelijk aan die welke hij heeft aangevoerd in het geding geregistreerd onder nr. 07/4485 WAO.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad heeft geen reden de rechtbank niet te volgen in haar oordeel over het bestreden besluit. Met de rechtbank acht de Raad het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit volledig en zorgvuldig. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.2. De Raad begrijpt uit het verhandelde ter zitting van 19 augustus 2009 dat appellant zijn stelling dat de bij hem bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid door het Uwv zijn onderschat onderbouwt met verwijzing mutatis mutandis naar hetgeen de door hem ingeschakelde deskundige Matser heeft betoogd in de procedure geregistreerd onder nr. 07/4485 WAO. De Raad is van oordeel dat die stelling niet kan leiden tot het door appellant gewenste resultaat. De Raad verwijst naar het daaromtrent overwogene in zijn uitspraak van heden, gegeven in de zojuist bedoelde procedure. Hetgeen de Raad in die procedure heeft overwogen geldt evenzeer voor de gezondheidstoestand van appellant op de datum die in het onderhavige geding van belang is, 10 februari 2005.
4.3. Het in 4.1 en 4.2 overwogene leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van A.C.A. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) A.C.A. de Wit.
EK