[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 4 maart 2009, 07/132 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 september 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2009. Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv was aanwezig mr. T. van der Weert.
1.1. Bij besluit van 17 januari 2007 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 juli 2006, waarbij de aan haar toegekende WAO-uitkering die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 29 september 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Aan dit besluit ligt ten grondslag het standpunt van het Uwv dat appellante met haar beperkingen, zoals neergelegd in een door een bezwaarverzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 januari 2007, een aantal in een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 16 januari 2007 genoemde functies kan vervullen waarmee zij een zodanig inkomen kan verwerven dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 62,8%. Onder meer is aangenomen dat appellante ongeveer 20 uur per week kan werken.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep van appellante tegen het besluit van 17 januari 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.2. De rechtbank is tot deze beslissingen gekomen omdat in beroep de FML is gewijzigd en pas in beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing is gegeven. De FML is gewijzigd nadat de rechtbank een neuroloog en een orthopedisch chirurg had benoemd tot deskundigen voor het instellen van een onderzoek. Op basis van hun bevindingen is de FML aangepast op de aspecten 4.7.1 “Schroefbewegingen met hand en arm” en 5.7.1 “Boven schouderhoogte actief zijn”. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige in een rapportage van 24 september 2008 uiteengezet dat appellante ook met deze aanpassingen de aan haar voorgehouden functies kan vervullen. Dit laatste heeft de rechtbank niet voor onjuist gehouden.
3.1. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat zij daaraan gehecht wil zien. De Raad voegt hieraan toe dat de mening van appellante over haar gezondheidstoestand niet wordt ondersteund door de door de rechtbank geraadpleegde deskundigen. Terecht heeft de rechtbank dan ook beslissende betekenis toegekend aan de bevindingen van de door haar benoemde deskundigen. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te worden gevolgd. Van feiten en omstandigheden om in het geval van appellante van dit uitgangspunt af te wijken, is de Raad niet gebleken.
3.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009.