[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 september 2008, 07/8041 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 september 2009
Namens appellant heeft mr. A.A. Vermeij, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2009. Voor appellant was aanwezig mr. Vermeij, voornoemd. Voor het Uwv was aanwezig A.W.G. Determan.
1.1. Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant op 11 januari 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), aangezien hij geacht wordt in staat te zijn 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voor zijn ziekmelding. Aan dit besluit liggen ten grondslag een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 16 januari 2007, een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van eveneens 16 januari 2007 en arbeidsdeskundige rapportages van 13 februari en 15 februari 2007. De rapportage van 13 februari 2007 maakt er melding van dat appellant een brief van zijn behandelend psychiater R. Soylu heeft overhandigd aan de arbeidsdeskundige met het verzoek deze brief aan de verzekeringsarts te laten zien. De rapportage van 15 februari maakt melding van overleg met een staf arbeidsdeskundige en een staf verzekeringsarts. Uitkomst van dit overleg is geweest dat de FML geen aanpassing behoeft. Onder de gedingstukken bevindt zich een brief van de psychiater Soylu van 9 februari 2007. In deze brief is een overzicht gegeven van de behandeldata in de periode van 10 juli 2006 tot en met 9 februari 2007.
1.2. Tegen het besluit van 22 februari 2007 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend. In bezwaar is appellant op 11 juli 2007 onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Deze arts heeft getracht informatie te verkrijgen van de psychiater Soylu. Een reactie van de kant van Soylu is uitgebleven. De bezwaarverzekeringsarts kon zich afgezien van een invulfout op het item knielen of hurken vinden in de FML. Appellant is slechts geschikt geacht voor weinig stresserende arbeid waarin hij weinig met anderen van doen heeft. Blijkens een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 17 september 2007 wordt appellant met het vervullen van de aan hem oorspronkelijk voorgehouden functies geconfronteerd met een loonverlies van ongeveer 10%.
1.3. Bij besluit van 19 september 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 februari 2007 ongegrond verklaard.
1.4. Op 6 november 2007 is appellant gezien door een psychiater, die appellant heeft verwezen naar een crisisdienst in verband met waanideeën en hallucinaties.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 september 2007 ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft bij haar uitspraak overwogen dat zij geen aanleiding heeft gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin zijn er naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. Met betrekking tot de door appellant aangereikte informatie over zijn verwijzing op 6 november 2007 naar de crisisdienst heeft de rechtbank overwogen dat het niet aannemelijk is dat er al voor november 2007 sprake was van een psychotische stoornis. Met de bezwaarverzekeringsarts heeft de rechtbank geoordeeld dat deze informatie buiten de reikwijdte van de beoordeling van het aan haar voorgelegde geschil valt. Dat appellant nadien is opgenomen geweest in een psychiatrische inrichting duidt er naar het oordeel van de rechtbank ook op dat rond november 2007 een verergering is opgetreden. Dat er geen informatie van de psychiater Soylu is meegenomen hangt samen met het gegeven dat deze psychiater geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek om informatie. Nu niet is gebleken dat appellant zelf deze psychiater heeft benaderd met een verzoek om inlichtingen en ook geen informatie van zijn huisarts heeft ingebracht, heeft de rechtbank de handelwijze van het Uwv niet onzorgvuldig geacht. De beroepsgrond van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn ADHD, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu er geen enkele informatie is die die stelling onderbouwt. Voor het inwinnen van een medisch deskundigenadvies heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
2.3. Met betrekking tot de aan appellant voorgehouden functies heeft de rechtbank overwogen dat in de notities functiebelasting van 15 februari 2007 en in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 17 september 2007 afdoende is gemotiveerd dat appellant deze functies kan vervullen.
3.1. De Raad kan zich vinden in de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank.
3.2. Op de door appellant in beroep en in hoger beroep overgelegde medische informatie is naar het oordeel van de Raad adequaat gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts. Dit geldt in het bijzonder met betrekking tot het in hoger beroep door appellant overgelegde overzicht van de medicatie die aan hem is voorgeschreven in de periode van 2 oktober 2006 tot en met 22 maart 2007, en de door hem overgelegde verklaring van zijn huisarts. In navolging van de bezwaarverzekeringsarts is de Raad van oordeel dat deze verklaring niet spoort met de informatie van de psychiater die appellant heeft doorverwezen naar een crisisdienst. Voorts kan de Raad zich vinden in de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op de gestelde ADHD.
3.3. De Raad overweegt voorts dat de omstandigheid dat geen informatie is verkregen van de psychiater Soylu, het Uwv niet kan worden aangerekend. De Raad voegt hieraan toe dat hij het ervoor houdt dat de hiervoor vermelde brief van deze psychiater van 9 februari 2007 de brief is die appellant heeft overhandigd aan de arbeidsdeskundige.
3.4. De Raad komt dan ook met de rechtbank tot het oordeel dat uit de verwijzing in november 2007 naar een crisisdienst niet kan worden afgeleid dat het medisch onderzoek dat aan het besluit van 19 september 2007 ten grondslag ligt onzorgvuldig en onvolledig is geweest. De FML moet dan ook voor juist worden gehouden. Hiervan uitgaande is gesteld, noch gebleken dat appellant de aan hem voorgehouden functie op 11 januari 2007 niet zou kunnen vervullen.
3.5. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009.