ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na onderzoek naar woonplaats van appellanten
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die in de periode van 30 juni 1997 tot en met 25 maart 2004 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2008, waarin het beroep van appellanten tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond werd verklaard. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellanten in de periode van 1 januari 2003 tot en met 25 maart 2004 niet meer in [plaatsnaam B] woonden, maar in [plaatsnaam A]. Dit oordeel was gebaseerd op een rapport van sociaal rechercheur R. Droogers, dat concludeerde dat appellanten in de genoemde periode in [plaatsnaam A] woonden.
De Raad stelt vast dat de rechtbank de beroepsgronden van appellanten met betrekking tot hun woonplaats in [plaatsnaam B] uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Appellanten hadden, als zij het niet eens waren met deze uitspraak, hoger beroep moeten instellen. De Raad merkt op dat de rechtbank in haar uitspraak van 27 november 2007 heeft aangegeven dat als gronden van het beroep uitdrukkelijk zijn verworpen, hoger beroep moet worden ingesteld. De omstandigheid dat appellanten zich niet bewust waren van de noodzaak om hoger beroep in te stellen, kan niet afdoen aan de rechtskracht van de eerdere uitspraak.
Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 september 2009.