ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6161 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herindicatie huishoudelijke verzorging en persoonlijke verzorging in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Appellante, die na een ongeval in 1993 lijdt aan een post-whiplashsyndroom, had een aanvraag ingediend voor herindicatie van huishoudelijke en persoonlijke verzorging op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De indicatie die haar was toegekend, omvatte 60 minuten per week voor licht huishoudelijk werk, 180 minuten voor zwaar huishoudelijk werk en 60 minuten voor wasverzorging. Appellante was van mening dat deze indicatie niet toereikend was, vooral omdat zij een speciaal dieet volgde dat niet door een maaltijdservice kon worden geleverd.

De Raad heeft vastgesteld dat de indicatie in overeenstemming was met het beleid zoals neergelegd in het Protocol Gebruikelijke Zorg. De Raad oordeelde dat de maaltijdservice door het CIZ terecht was aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening, die in redelijkheid een oplossing bood voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen medische gronden waren voor het dieet dat appellante volgde, en dat de door haar aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de indicatie te verhogen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet met objectieve gegevens had onderbouwd dat zij recht had op een hogere indicatie.

De uitspraak benadrukt het belang van het beleid rondom gebruikelijke zorg en de rol van het CIZ bij het vaststellen van indicaties. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen, en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

07/6161 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 september 2007, 07/494 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 16 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2009. Appellante is verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Benedictus, drs. N.I.H.K. Schaefer en E.H.M. Houben, werkzaam bij CIZ.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is na een ongeval in 1993 bekend met het post-whiplashsydroom. Als gevolg hiervan is bij appellante sprake van een klachtenpatroon waarvoor zij onder psychotherapeutische behandeling is bij zenuwarts H.L.S.M. Busard (hierna: Busard).
1.2. In verband met de uit die klachten voortvloeiende beperkingen is appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) over de periode van 1 april 2004 tot 1 juni 2004 geïndiceerd voor de functie huishoudelijke verzorging, voor 13 tot 15,9 uur per week (klasse 6), en voor de functie persoonlijke verzorging, voor 0 tot 1,9 uur per week (klasse 1).
1.3. Naar aanleiding van een aanvraag om herindicatie is appellante bij besluit van 1 september 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ geïndiceerd voor de volgende functies:
- huishoudelijke verzorging, voor 10 tot 12,9 uur per week (klasse 5), over de periode van 1 september 2004 tot 1 december 2004;
- huishoudelijke verzorging, voor 4 tot 6,9 uur per week (klasse 3), over de periode van 1 december 2004 tot 1 september 2009;
- persoonlijke verzorging, voor 0 tot 1,9 uur per week, over de periode van 1 september 2004 tot 1 september 2009.
1.4. Bij besluit van 11 januari 2007 heeft CIZ het besluit van 1 september 2004, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat er reden is een indicatie te stellen waarbij het lichte en het zware huishoudelijke werk van appellante moet worden overgenomen. Conform de normtijden van het protocol Huishoudelijke Verzorging (hierna: PHV) leidt dit tot een indicatie voor klasse 3.
De door appellante gestelde omstandigheden zijn volgens CIZ niet dusdanig dat afgeweken moet worden van de normtijden. Voor zover er geen zorg is geïndiceerd voor het bereiden van de warme maaltijden heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat appellante gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen in de vorm van een maaltijdvoorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het besluit van 11 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat het aantal geïndiceerde uren per week voor huishoudelijke verzorging niet toereikend is nu zij op medische indicatie een dieet volgt dat, gelet op de samenstelling, niet door een maaltijdservice kan worden geleverd. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de vermindering van het geïndiceerde aantal uren voor huishoudelijke verzorging niet alleen het gevolg is van het niet toekennen van uren voor de maaltijdverzorging. Niet duidelijk is waar deze vermindering verband mee houdt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.1.2. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikel 3 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
4.1.4. Op grond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
4.1.5. Op grond van artikel 2, tweede (voorheen: derde) lid, van het Besluit bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, daarop redelijkerwijs is aangewezen.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag voor welke zorg appellante per 1 september 2004 moet worden geïndiceerd, is aansluiting gezocht bij het destijds van toepassing zijnde Werkdocument Gebruikelijke Zorg (hierna: Werkdocument) van oktober 2003 van de Landelijke Vereniging van Indicatie Organen en bij het door CIZ in april 2005 vastgestelde Protocol Gebruikelijke Zorg (hierna: Protocol) dat voor het Werkdocument in de plaats is gekomen. In het Werkdocument en het Protocol is onder meer het beleid neergelegd dat een algemeen gebruikelijke voorziening een voorliggende voorziening is waarvan gebruik moet worden gemaakt als deze voorhanden is en in redelijkheid een oplossing biedt voor de zorgvraag van de zorgvrager. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan een maaltijdservice.
4.3. Naar het oordeel van de Raad is dit beleid in het algemeen niet in strijd met de wet en gaat het de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten.
4.4. Met betrekking tot het bereiden van de warme maaltijden is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat appellante op medische gronden is aangewezen op het door haar gevolgde dieet. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is dit dieet tot stand gekomen aan de hand van biologische en vegetarische inzichten van appellante, en heeft appellante het dieet zelf samengesteld op basis van haar ervaringen. Het feit dat Busard heeft verklaard dat appellante op medische indicatie dit dieet dient te volgen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de gedingstukken is niet gebleken dat Busard deze noodzaak op grond van eigen onderzoeksbevindingen medisch heeft geobjectiveerd. Nu ook anderszins niet is gebleken van belemmeringen die aan het gebruik van een maaltijdservice in de weg staan, is de Raad van oordeel dat CIZ de maaltijdservice terecht heeft aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening die voorhanden is en die in redelijkheid voor appellante een oplossing biedt. Dit betekent dat CIZ de met het bereiden van de (warme) maaltijd gemoeide tijd terecht bij de indicatiestelling buiten beschouwing heeft gelaten.
4.5. In hoofdstuk 4 van het PHV is een tijdsnormering neergelegd voor diverse huishoudelijke taken. De Raad stelt vast dat de aan appellante toegekende indicatie voor licht (60 minuten per week) en zwaar (180 minuten per week) huishoudelijk werk en de wasverzorging (60 minuten per week) in overeenstemming is met het in hoofdstuk 4 van het PHV neergelegde beleid. Voorts stelt de Raad vast dat dit beleid op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van leefeenheden berust. De hantering van deze normtijden heeft geleid tot verlaging van de eerder geïndiceerde uren. De Raad is van oordeel dat appellante niet met objectieve gegevens heeft onderbouwd dat sprake is van een situatie waarin zij gelet op haar behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs is aangewezen op een ophoging van de normtijden. De grief van appellante dat Busard heeft uitgesproken dat voor haar een noodzaak bestaat voor 21 uur hulp per week doet hier niet aan af, reeds omdat Busard hierbij blijkens zijn verklaring van 19 maart 2002 is afgegaan op de door appellante verstrekte opgave van het aantal door haar noodzakelijke geachte uren huishoudelijke zorg.
4.6. In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en H.C.P. Venema en van mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB