ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6413 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2009 uitspraak gedaan. Appellant had kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen, maar de Svb heeft de betaling geschorst na vaststelling dat zijn gezin niet in Nederland woonde. Appellant heeft gesteld dat hij de helft van het jaar in Nederland en de andere helft in Engeland woont, maar de Raad oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat hij één huishouden vormde met zijn gezin in Engeland. De Raad wijst erop dat appellant niet heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht en geen bewijs heeft geleverd van zijn onderhoudsbijdrage aan zijn kinderen. De Svb heeft daarom terecht de aanspraak op kinderbijslag herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen teruggevorderd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen.

Uitspraak

07/6413 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2007, 06/3702 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 17 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in juli 1995 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn dochter [A.], geboren [in] 1995 te Londen.
De Svb heeft vervolgens vanaf het derde kwartaal van 1995 kinderbijslag toegekend aan appellant, welke is betaald op een rekening ten name van [A.]. Appellant was gemachtigd over deze rekening te beschikken. Voorts heeft de Svb vanaf het derde kwartaal van 2000 tevens kinderbijslag aan appellant toegekend voor het kind [L.], geboren [in] 2000 te Hammersmith.
1.2. In het kader van het projectonderzoek leerplicht heeft de Svb in april 2004 vastgesteld dat [A.] nooit in Nederland op school heeft gezeten. Appellant heeft toen aan de Svb meegedeeld dat zijn gezin de helft van het jaar in Nederland woont en de andere helft in Engeland. Hij wenste niet mee te werken aan een verder onderzoek. De Svb heeft daarop de betaling van kinderbijslag aan appellant geschorst.
1.3. Vervolgens heeft de Svb in mei 2005 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Appellant heeft toen desgevraagd verklaard dat zijn kinderen in Londen naar school gaan, maar heeft geweigerd verdere vragen over zijn werkzaamheden en zijn verblijfplaats vanaf 1995 te beantwoorden. Verder heeft de moeder van appellant verklaard dat haar kleinkinderen samen met hun moeder al 10 jaar in Engeland wonen en daar naar school gaan. Ten slotte heeft de Svb van de Inland Revenue te Newcastle upon Tyne, vernomen dat aan de echtgenote van appellant Engelse kinderbijslag is betaald voor [A.] vanaf
1 mei 1995 en voor [L.] vanaf 20 november 2000. De echtgenote van appellant heeft vanaf 1995 en de kinderen hebben vanaf hun geboorte ingeschreven gestaan in de Gemeenschappelijke Basis Administratie (GBA). Met ingang van 13 september 2005 zijn zij uitgeschreven uit de GBA.
1.4. Bij brief, ontvangen door de Svb op 17 maart 2005, heeft de echtgenote van appellant aan de Svb meegedeeld dat zij slechts van april tot augustus 1995 in Nederland heeft verbleven en dat zij niet wist dat Nederlandse kinderbijslag voor haar kinderen is betaald. Zij stelt nooit enig bedrag aan Nederlandse kinderbijslag ontvangen te hebben.
1.5. Bij besluit van 6 maart 2006 heeft de Svb de aanspraak van appellant op kinderbijslag voor [A.] en [L.] herzien over het derde kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 2004. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant niet één huishouden vormde met zijn gezin en dat hij niet heeft aangetoond zijn kinderen toen in belangrijke mate te hebben onderhouden, zodat geen aanspraak bestaat op kinderbijslag. Tevens heeft de Svb aangekondigd voornemens te zijn de onverschuldigd betaalde kinderbijslag tot een bedrag van € 7.784,90 van appellant terug te vorderen.
1.6. Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.7. In beroep is namens appellant aangevoerd dat de Svb er ten onrechte van uit is gegaan dat appellant niet in Nederland zou hebben gewoond. Voorts zou de Svb te eenduidig afgegaan zijn op de verklaring van zijn moeder, waarbij hij heeft opgemerkt dat uit die verklaring niet blijkt hoe de feitelijke situatie is geweest.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. In deze procedure dient beoordeeld te worden of het besluit van de Svb om over het derde kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 2004 alsnog aanspraak op kinderbijslag voor [A.] en [L.] aan appellant te ontzeggen in rechte stand kan houden. Daarbij spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of appellant gedurende voornoemde kwartalen behoorde tot het huishouden van zijn echtgenote en de kinderen in Engeland en, zo neen, of appellant gedurende die kwartalen in belangrijke mate heeft bijdragen in het levensonderhoud van [A.] en [L.].
3.2. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad ziet de term huishouden naar algemeen spraakgebruik en in de regel ook voor de toepassing van de AKW op de feitelijke situatie van gezamenlijk wonen, waarbij in gevallen van -gesteld- verblijf op verschillende adressen van belang is op welk adres het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd wordt doorgebracht.
3.3. De Raad is van oordeel dat op grond van de thans bekende gegevens niet aangenomen kan worden dat appellant gedurende voornoemde kwartalen één huishouden heeft gevormd met zijn echtgenote en kinderen in Engeland. Daarbij wijst de Raad erop dat appellant zowel tijdens het projectonderzoek leerplicht als tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft geweigerd nadere gegevens te verstrekken over zijn werkzaamheden en zijn verblijfplaatsen vanaf medio 1996. Hij heeft slechts verklaard dat zijn gezin de helft van het jaar in Nederland woonde en de andere helft in Engeland. Uit de gegevens zoals die verder uit het strafrechtelijk onderzoek blijken volgt echter dat de echtgenote en kinderen van appellant vanaf medio 1995 in Engeland wonen. Dit betekent dat de hiervoor vermelde mededeling van appellant in ieder geval feitelijk onjuist is. Gelet op het feit dat appellant niet voldaan heeft aan zijn mededelingsplicht ten aanzien van de verhuizing van zijn echtgenote en [A.] in 1995 naar Engeland, hij evenmin heeft gemeld dat vanaf 1995 tevens Engelse kinderbijslag is ontvangen en hij geen verdere gegevens heeft willen verstrekken aan de Svb, is de Raad van oordeel, mede gelet op het feit dat appellant blijkens diverse gegevens regelmatig op verschillende adressen heeft verbleven, dat niet aangenomen kan worden dat appellant vanaf medio 1996 één huishouden heeft gevormd met zijn gezin.
3.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat beoordeeld moet worden of appellant vanaf het derde kwartaal van 1996 heeft voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij [A.] en [L.] in belangrijke mate heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze -met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die de kinderen verzorgt- aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kinderen heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant geen bewijsstukken heeft overgelegd die voldoen aan deze maatstaven.
3.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat de Svb terecht heeft besloten om, met toepassing van artikel 14a van de AKW, alsnog over het derde kwartaal van 1996 tot en met het eerste kwartaal van 2004 aanspraak op kinderbijslag voor [A.] en [L.] aan appellant te ontzeggen. Daarbij onderschrijft de Raad hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de wijze waarop het door de Svb in dit kader gehanteerde beleid is toegepast.
3.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
RB