[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2008, 07/2833 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 september 2009
Namens appellante heeft mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Strak. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut.
1.1. Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid, het Uwv als verweerder en de afkorting ZW staat voor Ziektewet, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Eiseres is op 3 oktober 2000 uitgevallen voor haar werk als productiemedewerker in verband met tenniselleboogklachten. Per einde wachttijd is eiseres voor 80-100% arbeidsongeschikt geacht en heeft zij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Bij een herkeuring in 2005 heeft de verzekeringsarts bij eiseres beperkingen vastgesteld als gevolg van haar klachten aan haar rechterarm en schouder en inmiddels ook aan haar linkerarm. Daarnaast heeft eiseres spanningsklachten in verband waarmee de verzekeringsarts ook psychische beperkingen heeft gesteld. Met ingang van 10 november 2005 heeft verweerder eiseres een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Eiseres heeft zich op 12 februari 2007 – vanuit haar werkloosheidssituatie – ziek gemeld in verband met verergerde klachten aan arm, schouder en nek. Haar lichamelijke klachten veroorzaken spanningsklachten bij eiseres.
In verband met haar ziekmelding is eiseres op 3 april 2007 gezien en onderzocht door de verzekeringsarts T. Pols. Op basis van dit onderzoek, de anamnese en de informatie van de behandelend sector heeft de verzekeringsarts in haar rapportage geconcludeerd dat geen sprake is van toename van beperkingen en dat eiseres per 10 april 2007 geschikt is voor haar eigen werk, in dit geval de in het kader van de WAO-procedure geduide functies.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 10 april 2007 geschikt geacht voor haar arbeid en haar vanaf deze datum een uitkering ingevolge de ZW geweigerd.
In bezwaar heeft eiseres informatie van de haar behandelende fysiotherapeut overgelegd. Desgevraagd heeft eiseres aangegeven aan verweerder dat zij haar bezwaar wil toelichten tijdens een hoorzitting.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 1 juni 2007 uitgenodigd voor een medisch onderzoek op 7 juni 2007.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage van 15 juni 2007 op basis van dossieronderzoek, het door haar verrichte medisch onderzoek en de informatie verkregen bij de hoorzitting op 7 juni 2007 geconcludeerd dat de bevindingen van de (primaire) verzekeringsarts worden onderschreven. Hiertoe heeft de bezwaarverzekeringsarts onder meer overwogen dat de door eiseres geclaimde toename van beperkingen niet medisch objectiveerbaar zijn en onvoldoende kunnen worden onderbouwd.”
1.2. Gelet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij het besluit op bezwaar van 25 juni 2007 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft voorop gesteld dat de datum 6 juli 2007 op bladzijde 3 van het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 15 juni 2007 een verschrijving is.
2.3. Ook heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv weliswaar de gemachtigde van appellante niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting maar dat appellante in de bezwaarfase bij de bezwaarverzekeringsarts in de gelegenheid is gesteld haar medische grieven te uiten en van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt en derhalve in materiële zin is gehoord. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheid dat de gemachtigde van appellante in bezwaar niet is gehoord kan worden gepasseerd omdat niet gesteld of gebleken is dat die gemachtigde aanvullende, inhoudelijke bezwaren naar voren heeft gebracht naast hetgeen appellante al in bezwaar had aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemachtigde voldoende in de gelegenheid geweest nadere (medische) informatie in de beroepsprocedure in te brengen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellante door deze gang van zaken niet in haar processuele belangen is geschaad.
2.4. Tot slot heeft de rechtbank geconcludeerd dat er sprake is van een volledig en zorgvuldig onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts de door appellante aangevoerde medische aspecten in zijn beoordeling betrokken en heeft appellante geen medische informatie ingebracht op grond waarvan het Uwv had moeten concluderen dat de beperkingen van appellante onjuist waren vastgesteld. Dat appellante in juni 2007 een darmoperatie heeft ondergaan en een latere diagnosestelling van de klachten van appellante heeft plaatsgevonden werpt geen nieuw licht op de zaak.
3. In hoger beroep is namens appellante herhaald dat voornoemde datum 6 juli 2007 in het genoemde rapport van de bezwaarverzekeringsarts niet als een verschrijving kan worden aangemerkt. Voorts is aangegeven dat in strijd met het bepaalde in de artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en voorts zijn (de door de rechtbank verworpen) medische grieven (opnieuw) naar voren gebracht.
4. De Raad, oordelend over hetgeen namens appellante tegen de aangevallen uitspraak is aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt allereerst vast, met verwijzing naar hetgeen het Uwv en de rechtbank hierover hebben opgemerkt, dat voormelde datum 6 juli 2007 gelet op de datum van het onder 2.2 vermelde rapport een verschrijving is.
4.2. Voorts overweegt de Raad, in lijn met eerdere uitspraken – zie de uitspraak van 1 juli 2003, LJN AH9929 – , dat het niet ongeoorloofd is in de daarvoor in aanmerking komende Ziektewetzaken het nader medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts tevens als hoorzitting te laten fungeren mits geen afbreuk wordt gedaan aan de door de wetgever beoogde functie van de hoorplicht, de gang van zaken voor alle betrokkenen duidelijk is en ook overigens wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen.
4.3. Nu tussen partijen niet in geschil is dat appellante in de bezwaarfase enkel is uitgenodigd voor een medisch onderzoek en niet voor een hoorzitting en de gemachtigde van appellante in het geheel niet is uitgenodigd, heeft het Uwv in de gevolgde bezwaarschriftprocedure de wettelijke bepalingen betreffende de hoorplicht geschonden. Ten onrechte heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen derhalve voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een mogelijke instandlating van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zoals door de gemachtigde van het Uwv desgevraagd ter zitting is verzocht, overweegt de Raad het volgende.
4.4. Hetgeen namens appellante in medisch opzicht is aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. De opmerking van (de gemachtigde) van appellante ter zitting van de Raad dat bij het lichamelijk onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts alleen de handkracht is beoordeeld wordt weersproken door de inhoud van het rapport van de verzekeringsarts van 3 april 2007 en het meergenoemde rapport van de bezwaarverzekeringsarts. Uit deze rapporten blijkt dat beide artsen de schouders hebben onderzocht met een abductie- en elevatieproef. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 30 juli 2009 opgemerkt dat de in hoger beroep overgelegde brief van de reumatoloog Walravens van 18 december 2007, waarin hij ten aanzien van appellante de diagnose fibromyalgie stelt, geen nieuw licht op de medische toestand van appellante op 10 april 2007 werpt omdat de symptomen die aanleiding gaven tot deze diagnosestelling uitgebreid door de (bezwaar)verzekeringsarts in de beoordeling zijn betrokken. De Raad ziet derhalve aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand blijven.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2009.