ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8141
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- A.C.A. Wit
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2009, gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die eerder was vastgesteld op 80% of meer. De herziening vond plaats per 4 maart 2007, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 15 tot 25%. Appellante was het niet eens met deze herziening en stelde dat de rechtbank niet had mogen afgaan op de bevindingen van de verzekeringsartsen, omdat deze geen onafhankelijke deskundigen zouden zijn. Ze voerde aan dat haar psychische klachten en andere gezondheidsproblemen niet adequaat waren beoordeeld.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen steun was voor de stelling van appellante dat de rechtbank de bevindingen van de verzekeringsartsen niet had mogen volgen. De Raad benadrukte dat er geen aanleiding was om het verzekeringsgeneeskundige onderzoek als onzorgvuldig te beschouwen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen alle door appellante geuite klachten in hun beoordeling hadden betrokken, en dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat. De op 9 november 2006 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) werd als leidend beschouwd, en er was geen reden om aan te nemen dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschreden.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van appellante tegen de herziening van haar WAO-uitkering ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de herziening van de uitkering terecht was uitgevoerd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, waarbij de betrokken rechters de beslissing ondertekenden.