ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8007
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning en intrekking van WAO-uitkering en de noodzaak van aanwezigheid van een arts tijdens de hoorzitting
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante per 29 september 2003, vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat een arts bij de hoorzitting aanwezig had moeten zijn. Appellante had eerder, per 1 mei 2003, volledig arbeidsongeschikt geacht moeten worden, maar de Raad vond geen aanknopingspunten in de medische informatie die deze stelling ondersteunden. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarin werd gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts bekend was met de voorgeschiedenis van appellante en deze bij de beoordeling had betrokken.
De zaak begon met een besluit van 18 januari 2000, waarbij aan appellante een WAO-uitkering werd toegekend. Deze uitkering werd echter per 19 april 2003 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Appellante maakte hiertegen geen bezwaar. Later, op 5 januari 2007, werd de WAO-uitkering opnieuw toegekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit op bezwaar van 16 augustus 2007 ongegrond. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen reden gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting aanwezig had moeten zijn en dat zij eerder volledig arbeidsongeschikt geacht had moeten worden. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om deze verzoeken te honoreren. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.