ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3918 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en intrekking van WAO-uitkering en de noodzaak van aanwezigheid van een arts tijdens de hoorzitting

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante per 29 september 2003, vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat een arts bij de hoorzitting aanwezig had moeten zijn. Appellante had eerder, per 1 mei 2003, volledig arbeidsongeschikt geacht moeten worden, maar de Raad vond geen aanknopingspunten in de medische informatie die deze stelling ondersteunden. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarin werd gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts bekend was met de voorgeschiedenis van appellante en deze bij de beoordeling had betrokken.

De zaak begon met een besluit van 18 januari 2000, waarbij aan appellante een WAO-uitkering werd toegekend. Deze uitkering werd echter per 19 april 2003 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. Appellante maakte hiertegen geen bezwaar. Later, op 5 januari 2007, werd de WAO-uitkering opnieuw toegekend, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit op bezwaar van 16 augustus 2007 ongegrond. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geen reden gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen.

Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting aanwezig had moeten zijn en dat zij eerder volledig arbeidsongeschikt geacht had moeten worden. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om deze verzoeken te honoreren. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/3918 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 mei 2008, 07/3978
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Stoppelenburg. Het Uwv was vertegenwoordigd door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 januari 2000 is aan appellante per 8 november 1999 een WAO-uitkering toegekend vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
1.2. Deze uitkering is bij besluit van 4 april 2003 per 19 april 2003 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2. Bij besluit van 5 januari 2007 is aan appellante per 29 september 2003 wederom een WAO-uitkering toegekend vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
3. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van
16 augustus 2007 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 16 augustus 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – het volgende overwogen. Er bestaat geen algemene verplichting dat een bezwaarverzekeringsarts tijdens de hoorzitting aanwezig is. De noodzaak voor de aanwezigheid van een arts tijdens de hoorzitting wordt bepaald door de feitelijke omstandigheden van het geval. De feitelijke omstandigheden van dit geval, te weten de door appellante gemaakte bezwaren, de aard van haar klachten, de resultaten van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in de primaire fase en de aan de bezwaarverzekeringsarts bekende medische informatie, bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de afwezigheid van een arts tijdens de hoorzitting tot een onzorgvuldig besluit heeft geleid. De verzekeringsartsen hebben geoordeeld dat appellante niet eerder dan 1 september 2003 volledig arbeidsongeschikt is te achten, omdat zij in de periode van mei tot september 2003 activiteiten ter re-integratie heeft verricht en zich in september 2003 ziek heeft gemeld. Zij hebben er voorts op gewezen dat de behandelend psycholoog heeft aangegeven dat de psychische problemen die tot de arbeidsongeschiktheid hebben geleid eerst zijn ontstaan als gevolg van omstandigheden in oktober 2003. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen. De stelling dat appellante reeds in mei 2003 arbeidsongeschikt was, omdat zij in die maand persoonlijk failliet is verklaard, is niet nader onderbouwd met medische gegevens en doet daarom niet af aan de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen. Het Uwv heeft er derhalve van uit mogen gaan dat appellante per 1 september 2003 en niet reeds per 1 mei 2003 arbeidsongeschikt was. De stellingen en betogen van appellante tegen het besluit op bezwaar treffen derhalve geen doel.
5. Appellante heeft in hoger beroep – daarmee in essentie herhalende hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd – gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts gelet op de voorgeschiedenis van appellante bij de hoorzitting aanwezig had moeten zijn en zodoende een eigen oordeel over de belastbaarheid van appellante had moeten vormen. Verder heeft appellante herhaald dat zij reeds per 1 mei 2003 volledig arbeidsongeschikt geacht had moeten worden. Appellante heeft de Raad verzocht haar te doen onderzoeken door een medische deskundige.
6. De Raad overweegt als volgt.
7.1. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat een arts bij de hoorzitting aanwezig had moeten zijn. De bezwaarverzekeringsarts was bekend met de voorgeschiedenis van appellante en heeft deze bij de beoordeling betrokken. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellante reeds per 1 mei 2003 en niet pas per 1 september 2003 volledig arbeidsongeschikt geacht had moeten worden. Voor de daartoe strekkende stelling van appellante is geen steun te vinden in de zich in het dossier bevindende medische informatie. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig en maakt die tot de zijne.
7.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding om appellante te doen onderzoeken door een medische deskundige.
8. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
TM