ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1205 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 januari 2008. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellant herzien van 80-100% naar 15-25% arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de eindconclusie van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek te betwisten. De bezwaarverzekeringsarts had de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast en op basis daarvan was vastgesteld dat appellant in staat was om de in aanmerking genomen functies te vervullen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de informatie van de behandelende sector voldoende is betrokken in de beoordeling. Appellant's eigen beleving van zijn beperkingen wordt niet als doorslaggevend beschouwd. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gedaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/1205 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 januari 2008, 07/836 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009. Appellant is in persoon verschenen. Voor het Uwv is verschenen mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2006 de aan appellant toegekende WAO-uitkering die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 10 oktober 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 4 mei 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 augustus 2009 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapportage, gedateerd 26 april 2007, van een bezwaarverzekeringsarts. Deze arts heeft een expertise laten verrichten door de klinisch psycholoog M. Steger. Deze heeft geconcludeerd dat er bij appellant geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren is. Wel is appellant voor het kunnen functioneren in arbeid aangewezen op functies met vaste, bekende werkwijzen zonder deadlines of pieken, functies waarin doorgaans geen frequent contact met collega’s vereist is en functies met voldoende vrijheidsgraden en eigen regelmogelijkheden. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die ten grondslag lag aan het besluit van 10 oktober 2006 aangepast. Op basis van de aangepaste FML heeft een bezwaararbeidsdeskundige beoordeeld of de oorspronkelijk aan appellant voorgehouden functies voor hem nog passend zijn te achten. Blijkens zijn rapport van 3 mei 2007 is dit het geval.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep van appellant tegen het besluit van 4 mei 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.2. Gelet op alle voorhanden zijnde medische gegevens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden de eindconclusie van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij een re-integratietraject heeft moeten beëindigen en hij dus niet in staat is duurzaam arbeid te verrichten, heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 7 januari 2005 (LJN AS3597) overwogen dat een schatting en een re-integratie afzonderlijke entiteiten zijn. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij hoogstens één tot twee uur per dag kan werken, heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in een rapportage van 5 november 2007 toereikend heeft gemotiveerd dat, gelet op de “Standaard Verminderde Arbeidsduur” en gelet op het medische beeld van appellant, een urenbeperking niet is geïndiceerd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de informatie van de behandelende sector uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling is betrokken, en dat niet is gebleken dat de klachten van appellant zijn onderschat, dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie van de behandelende sector in de omschrijving van de medische beperkingen en mogelijkheden onjuist zou zijn uitgelegd. In ieder geval is niet gebleken dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om – binnen de voor hem geldende beperkingen vallende – werkzaamheden te verrichten. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd dat aan de eigen beleving van appellant over zijn beperkingen en het al dan niet kunnen werken geen doorslaggevende betekenis kan en mag worden toegekend.
2.3. Aangezien het Uwv eerst in beroep met een toereikende motivering is gekomen, waarom een urenbeperking in het geval van appellant niet aan de orde is, heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor is weergegeven.
3.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De Raad heeft hierin geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad kan zich geheel vinden in de hiervoor samengevat weergegeven overwegingen van de rechtbank. De door appellant overgelegde brief van zijn behandelend psychiater maakt dit niet anders. Uit deze brief blijkt niet of de behandelend psychiater van appellant een andere opvatting heeft over de gezondheidstoestand van appellant dan Steger. Wel meent de psychiater – mede op grond van het gegeven dat appellant reeds lang geen werkzaamheden meer heeft verricht – dat appellant niet in staat is tot reguliere arbeid, doch waarop deze mening is gebaseerd is in de brief onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
3.2. De Raad overweegt voorts dat in diverse zich onder de gedingstukken bevindende rapportages genoegzaam is uiteengezet dat, uitgaande van de aangepaste FML, appellant in staat moet worden geacht de in zijn geval in aanmerking genomen functies te kunnen vervullen.
3.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient dan ook te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
EK