ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5919 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning aanvraag om als vervolgde op grond van de WUV in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad om als vervolgde op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUV) in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering. De aanvraag werd ingediend in november 2007, maar verweerster heeft deze afgewezen op 13 juni 2008, met de motivatie dat de psychische klachten van appellant, hoewel erkend, niet leidden tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten. Appellant heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 30 september 2008.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 16 juli 2009 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de medische adviezen van twee geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, die op basis van een medisch onderzoek door arts G. Kho tot de conclusie kwamen dat de psychische klachten van appellant niet ernstig genoeg waren om te leiden tot beperkingen in zijn functioneren.

De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerster. Appellant had weliswaar aangegeven dat zijn nachtmerries waren toegenomen, maar dit leidde niet tot een ander oordeel over zijn functioneren. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

08/5919 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Frankrijk, (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 30 september 2008, kenmerk BZ 47960, JZ/B70/2008, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009. Daar is appellant, zoals tevoren was bericht, niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2007 bij verweerster een aanvraag ingediend om als vervolgde op grond van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor - onder meer - een periodieke uitkering. Bij besluit van 13 juni 2008 is appellant op grond van ondergane burger-internering erkend als vervolgde en daarbij is aanvaard dat appellant psychische klachten (kenmerken van PTSS) heeft die in verband staan met de ondergane vervolging. Een periodieke uitkering heeft verweerster aan appellant niet toegekend, op de grond dat de met de vervolging verband houdende psychische klachten niet hebben geleid tot een verminderd functio-neren ten opzichte van leeftijdsgenoten. Een verband met de ondergane vervolging heeft verweerster niet aanvaard ten aanzien van de neuspoliepen, longklachten en huidklachten. Het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft verweerster bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden en overweegt als volgt.
2.1. Om voor een periodieke uitkering op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet in aanmerking te komen moet bij de vervolgde sprake zijn van een buiten staat zijn om het in artikel 8 van de Wet bepaalde grondslaginkomen te verwerven als gevolg van ziekten of gebreken, welke door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd. Bij personen die, zoals appellant, niet meer zijn aangewezen op inkomsten uit arbeid in beroep of bedrijf, hanteert verweerster hierbij de, door de Raad in vaste rechtspraak aanvaarde, maatstaf dat sprake moet zijn van een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdsgenoten.
2.2. Naar uit de gedingstukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeen-stemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen zijn gebaseerd op een rapport van een bij appellant verricht medisch onderzoek door een van deze adviseurs, de arts G. Kho. Uit de adviezen komt naar voren dat de psychische klachten van appellant niet zodanig ernstig zijn dat deze tot beperkingen leiden.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voor-bereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster ingenomen standpunt, zoals onder 1 weergegeven. Er zijn van de zijde van appellant geen gegevens ingediend die tot een ander oordeel moeten leiden. Appellant heeft weliswaar aangegeven dat de nachtmerries zijn toegenomen maar, zoals ook namens verweerster ter zitting is toegelicht, uit de medische advisering komt naar voren dat bij de verergering van de nachtmerries, zoals door appellant al in bezwaar naar voren gebracht, ook niet zodanige beperkingen zijn ontstaan dat die wel hebben geleid tot een verminderd functioneren als onder 2.1 bedoeld.
3. Gezien het voorgaande wordt de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend beantwoord en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD