ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1833 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
  • J. Riphagen
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering op grond van de Wet WIA en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 11 februari 2008 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 7 februari 2006 een afwijzing gegeven op de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit bood voldoende inzicht in de schatting van de arbeidsongeschiktheid.

Appellant was het niet eens met deze uitspraak en voerde aan dat zijn voormalige werkgever een groot aandeel had in het ontstaan en voortduren van zijn ziekte. Hij meende recht te hebben op een uitkering in verband met zijn arbeidsongeschiktheid, die nog steeds voortduurt. Het Uwv handhaafde in het verweerschrift het standpunt van het bestreden besluit en verzocht de rechtbank om de uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geen redenen gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of aan de juistheid van de conclusies. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die twijfel zouden kunnen zaaien aan de vaststellingen van het Uwv. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, ondanks de belastende aspecten. De grieven van appellant met betrekking tot zijn ex-werkgever werden als buiten de reikwijdte van het bestreden besluit beschouwd.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en zag hij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 augustus 2009.

Uitspraak

08/1833 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 februari 2008, 06/10425 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 maart 2009 heeft mr. F.B.A. Verbeek, advocaat te Nieuwegein, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2009, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 8 maart 2004 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als onderhoudsmonteur voor 28 uur per week. Op de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2006 afwijzend beslist onder de overweging dat appellant per 6 maart 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 29 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit geeft voorts naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in en toetsingsmogelijkheden van de in geding zijnde schatting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de arbeidskundige grondslag onjuist te achten.
3.1. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Hij is van mening dat zijn voormalige werkgever een groot aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortduren van zijn ziekte. Appellant meent dat hij op de in geding zijnde datum wel recht heeft op een uitkering in verband met zijn arbeidsongeschiktheid, die overigens nog steeds voortduurt.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel en maakt dit tot het zijne.
4.1. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad redenen tot twijfel aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en aan de juistheid van de hieruit getrokken conclusies. Appellant heeft in beroep noch in hoger beroep medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de medische vaststellingen van het Uwv. Voor een nader onderzoek door het Uwv, zoals door appellant bepleit, ziet de Raad geen aanleiding.
4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de functies, die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
4.3. De Raad heeft begrip voor de problematische omstandigheden waarin appellant na zijn uitval op 8 maart 2004 is komen te verkeren. Echter, de van de zijde van appellant in dit kader aangevoerde grieven, die met name de behandeling van de zijde van zijn ex-werkgever betreffen, kunnen in de onderhavige procedure niet de door appellant gewenste betekenis krijgen en moeten onbesproken blijven omdat zij buiten de reikwijdte van het bestreden besluit liggen.
5. Hetgeen onder 4 tot en met 4.3 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM