ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- J. Riphagen
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Anticumulatie van WAO-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering
In deze zaak gaat het om de anticumulatie van de inkomsten uit arbeid van appellant met de aan hem toegekende WAO-uitkering. Het Uwv heeft in het bestreden besluit de toepassing van artikel 44 van de WAO gehandhaafd, wat betekent dat de inkomsten uit arbeid van appellant worden verrekend met zijn WAO-uitkering. De Raad heeft in eerdere uitspraken, waaronder die van 5 november 2008, vastgesteld dat de bewoordingen, doel en strekking van artikel 44 niet in de weg staan aan de toepassing ervan met terugwerkende kracht. Dit is relevant in situaties waarin de inkomsten uit arbeid fluctueren, zoals bij appellant het geval is.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, waarbij hij zijn inkomsten uit arbeid in 2005 en 2006 heeft opgegeven. Hij stelt dat hij tijdig zijn salarisstroken heeft ingediend en dat hij niet had kunnen weten dat hij te veel uitkering ontving. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vaststellingen van het Uwv over de hoogte van de inkomsten en de mate van arbeidsongeschiktheid.
In hoger beroep heeft appellant zijn grieven herhaald, maar de Raad oordeelt dat het beroep op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel niet slaagt. De Raad concludeert dat appellant rekening had moeten houden met een mogelijke verrekening van zijn uitkering, gezien zijn eerdere ervaringen met terugvorderingen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 26 augustus 2009.