ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2392 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herkeuring van arbeidsongeschiktheid na intrekking uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij was vastgesteld dat zijn uitkering op basis van de WAO en de AAW per 1 oktober 1983 was ingetrokken. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat appellant ten tijde van zijn verzoek om herkeuring niet meer verzekerd was voor de Ziektewet (ZW), WAO of Wet WIA. Dit was ook het geval ten tijde van het door appellant gestelde intreden van zijn arbeidsongeschiktheid in 2004. De Raad benadrukt dat de intrekking van de uitkering in 1983 rechtens onaantastbaar is en dat appellant sindsdien niet meer verzekerd is geweest.

De rechtbank had ook terecht overwogen dat de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die het Uwv zouden moeten doen terugkomen van eerdere besluiten uit 1983 en 1995 niet ter beoordeling stond. De brief van appellant van 28 april 2005 werd niet als een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten gezien. Het Uwv had in 2006 en 2007 besluiten genomen die niet over een dergelijk verzoek gingen. De Raad concludeert dat appellant, indien hij het niet eens was met het besluit van 16 oktober 2007, rechtsmiddelen had moeten aanwenden.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld en de griffier aanwezig was tijdens de uitspraak.

Uitspraak

08/2392 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 maart 2008, 07/2490 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van der Gronde, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Gronde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij brief van 28 april 2005 heeft appellant het Uwv meegedeeld dat hij arbeidsongeschikt is vanwege longklachten die in 2004 zijn vastgesteld en heeft hij het Uwv verzocht om een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van
7 augustus 2006 heeft het Uwv geweigerd aan het verzoek van appellant te voldoende, onder de overweging dat hij vanaf 1983 niet meer in loondienst heeft gewerkt en dat hij sindsdien niet meer verzekerd is voor de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 31 juli 2007 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitkering die appellant in het verleden ontving op grond van de WAO en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) bij besluit van 16 september 1983 is ingetrokken per 1 oktober 1983 en dat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Verder heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat een nieuwe aanvraag om een AAW-uitkering is afgewezen bij besluit van 19 juli 1995 en dat een verzoek om terug te komen van eerdergenoemd besluit van 16 september 1983 is afgewezen bij besluit van 24 augustus 1995, en dat ook deze besluiten rechtens onaantastbaar zijn. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellant na 1983 niet meer in enige dienstbetrekking heeft gestaan en na 1983 ook uit anderen hoofde niet meer verzekerd is geweest voor de ZW, WAO of Wet WIA. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv daarom terecht het standpunt ingenomen dat appellant ten tijde van zijn verzoek om herkeuring niet meer verzekerd was. Wat betreft het betoog van appellant in beroep dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan het Uwv had moeten terugkomen van eerdergenoemde besluiten uit 1983 en 1995, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit betoog niet raakt aan het bestreden besluit en daarom in de procedure niet aan de orde kan komen.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem naar voren gebrachte nieuwe feiten en omstandigheden niet aan de orde kunnen komen. Volgens appellant heeft het Uwv bij de beoordeling van het verzoek om herkeuring zaken over het hoofd gezien en behoort dit door de bestuursrechter te worden getoetst. Verder meent appellant dat het standpunt van het Uwv dat hij niet meer verzekerd is ten onrechte voortborduurt op onjuiste besluiten uit het verleden. Als het Uwv in 1983 en 1995 de juiste besluiten had genomen was zijn recht op uitkering voortgezet en was hij ook thans nog verzekerd, aldus appellant.
4. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellant ten tijde van zijn verzoek om herkeuring niet meer verzekerd was voor de ZW, WAO of Wet WIA. Dat was ook het geval ten tijde van het door appellant gestelde intreden van zijn arbeidsongeschiktheid in 2004. Immers, in deze zaak moet worden uitgegaan van de – rechtens onaantastbare – intrekking van de AAW/WAO-uitkering per 1 oktober 1983 en voorts staat vast dat appellant nadien niet meer verzekerd was. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat in deze zaak niet ter beoordeling staat de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan het Uwv had moeten terugkomen van de eerdere besluiten uit 1983 en 1995. De brief van appellant van 28 april 2005 hield niet in een verzoek aan het Uwv om terug te komen van enig besluit uit het verleden. Het besluit van 7 augustus 2006 en het bestreden besluit gaan dan ook niet over een beslissing op een dergelijk verzoek. Een door het Uwv overgelegd besluit van 16 oktober 2007, waarbij het Uwv afwijzend heeft beslist op een verzoek van appellant om terug te komen van de eerdere besluiten uit 1983 en 1995, valt buiten de grenzen van dit geschil. Indien appellant het niet eens was met dat besluit, had hij daartegen rechtsmiddelen moeten aanwenden.
5. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
EV