ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2315 WUV + 08-2316 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om uitkeringen op basis van de Wuv en Wubo voor een kind van een onbekende Japanse vader

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek van appellant om als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Wubo) uitkeringen en voorzieningen toe te kennen. Appellant, geboren in 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in april 2007 verzocht om deze erkenning, maar zijn aanvragen zijn afgewezen door de Raadskamers WUV en WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant geen vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan, aangezien hij tijdens de Japanse bezetting niet geïnterneerd is geweest in een verblijfplaats met permanente bewaking. Daarnaast is onvoldoende aangetoond dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.

Tijdens de zitting op 2 juli 2009 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, de gevolgen van zijn afkomst als kind van een onbekende Japanse vader benadrukt. Hij stelde dat de omstandigheden van zijn geboorte en de gevolgen daarvan hem als oorlogsslachtoffer zouden moeten kwalificeren. Ook werd aangevoerd dat hij tijdens de na-oorlogse Bersiap-periode te Makassar beschietingen heeft meegemaakt. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de erkenning als vervolgde of burger-oorlogsslachtoffer gebonden is aan specifieke criteria die in de Wuv en Wubo zijn vastgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat appellant aan deze criteria voldoet.

De Raad heeft ook de gestelde beschietingen onderzocht en vastgesteld dat appellant pas in november 1949 te Makassar is komen wonen, terwijl de ongeregeldheden die hij beschrijft zich in het voorjaar van 1950 hebben voorgedaan, wat buiten het toepassingsbereik van de Wubo valt. Gezien deze overwegingen heeft de Raad de beroepen ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

08/2315 WUV + 08/2316 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamers WUV en WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna respectievelijk: verweerster I en verweerster II)
Datum uitspraak: 13 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen besluiten van verweersters van 31 maart 2008, genomen ter uitvoering van respectievelijk de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940-1945 (hierna: Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (hierna: Wubo), verder: bestreden besluiten.
Verweersters hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2009. Namens appellant is daar verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, terwijl verweersters zich ter zitting hebben laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft verweersters in april 2007 verzocht om hem als vervolgde in de zin van de Wuv dan wel als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo uitkeringen en voorzieningen toe te kennen.
1.2. Die aanvragen hebben verweersters afgewezen bij besluiten van 17 september 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten. Verweerster I heeft daartoe overwogen dat appellant geen vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan nu hij tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië niet geïnterneerd is geweest in een verblijfplaats waar permanente bewaking werd beoogd. Verweerster II heeft overwogen dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
1.3. In beroep is, evenals in bezwaar, door en namens appellant primair gewezen op de bittere gevolgen voor zijn verdere leven van zijn afkomst als kind uit de relatie van zijn moeder met een Japanner. Naar zijn mening zijn de omstandigheden waaronder hij is geboren en de gevolgen daarvan van dien aard dat hij als oorlogsslachtoffer dient te worden aangemerkt. Verder is nog aangevoerd dat hij tijdens de na-oorlogse Bersiap-periode te Makassar beschietingen heeft meegemaakt.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Voorop staat dat de omstandigheid dat appellant het kind is van een onbekende Japanse vader - hoe ernstig de gevolgen voor zijn latere leven ook mogen zijn geweest - op zichzelf niet kan leiden tot erkenning als vervolgde of als burger-oorlogsslachtoffer. Een zodanige erkenning is gebonden aan in de Wuv en de Wubo neergelegde specifieke criteria. Voor zover hier van belang moet het voor de toepassing van de Wuv gaan om vrijheidsberoving vanwege Europese afkomst of gezindheid, en voor de toepassing van de Wubo om directe betrokkenheid van de aanvrager bij oorlogshandelingen. Bij de door verweersters ingestelde, uitvoerige en zorgvuldig te noemen onderzoeken in diverse ter beschikking staande historische bronnen, is op geen enkele wijze kunnen blijken dat voor en ten tijde van de geboorte van appellant aan (een van) deze criteria is voldaan.
2.2. Wat betreft de gestelde beschietingen heeft verweerster II op basis van Stamboek-gegevens en historische bronnen vastgesteld dat het gezin waartoe appellant toen behoorde pas in november 1949 te Makassar is komen te wonen en dat de ongeregeld-heden waarop appellant doelt dienen te worden gesitueerd in het voorjaar van 1950, een periode die buiten het toepassingbereik valt van de Wubo. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van deze vaststelling te twijfelen.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden. De ingestelde beroepen dienen derhalve ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD