ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en weigering van WW-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 15 juni 2007 uitspraak deed in twee zaken met betrekking tot de WAO- en WW-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 augustus 2009 uitspraak gedaan. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 17 februari 2006 was ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Daarnaast was er een besluit van het Uwv om een WW-uitkering per dezelfde datum te weigeren, wat ook door appellant werd bestreden.
De rechtbank heeft beide zaken gevoegd behandeld en het beroep tegen de besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank oordeelde dat appellant geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij inmiddels een WAO-uitkering had gekregen, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer, met terugwerkende kracht per 30 januari 2006. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat hij het recht op een passend reïntegratietraject werd ontnomen door de weigering van de WW-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant verworpen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van de bestreden besluiten, aangezien zijn WAO-uitkering was herzien. Ook de weigering van de WW-uitkering werd door de Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat eerdere besluiten over de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet binnen de omvang van het geding vielen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.