ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-791 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 14 april 2008, waarin zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering werd voortgezet naar een mate van 80 tot 100%. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze niet-ontvankelijk verklaring ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad de vraag beoordeeld of er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeert dat appellant in hoger beroep niet heeft bestreden dat zijn bezwaarschrift te laat is ingediend. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is aangetoond. Appellant had binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift moeten indienen, ongeacht zijn twijfels over de rechtmatigheid van het besluit van 14 april 2008.

Daarnaast heeft appellant in hoger beroep de medische grondslag van het bestreden besluit bestreden, maar de Raad oordeelt dat de medische beoordeling enkel betrekking heeft op de datum in geding en dat appellant geen rechtens relevant belang heeft bij een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in de toekomst. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep geen doel treft. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

09/791 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 januari 2009, 08/3937 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 11 maart en 11 mei 2009 heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Voor appellant is verschenen Y. van der Vleuten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 14 april 2008 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 23 juli 2008, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 april 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is primair overwogen dat het bezwaar te laat is gemaakt en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor appellant niet in de gelegenheid was om tijdig bezwaar te maken. Subsidiair is overwogen dat appellant geen (rechtens relevant) belang heeft bij een beoordeling van zijn bezwaar.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep niet bestreden dat zijn bezwaarschrift te laat is ingediend. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de beantwoording van de vraag of er in dit geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege had dienen te blijven. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend en hij stelt zich achter het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde liggende overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Daaraan doet niet af appellants stelling dat het Uwv niet (adequaat) heeft gereageerd op zijn – bij brief van 11 mei 2008 gedane – verzoek om afschriften te verkrijgen van de zich in zijn dossier bevindende (medische) gegevens, waarbij in het midden kan blijven of appellant dit verzoek nu wel of niet heeft gedaan naar aanleiding van het besluit van 14 april 2008. Voor zover appellant wegens zijn twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit van 14 april 2008 er nog niet zeker van was dat een bezwaar doel zou treffen, had het op zijn weg gelegen binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen, (eventueel) op nader aan te voeren gronden.
3.2. Ook de Raad komt derhalve tot het oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, niet is gebleken.
3.3. Mede naar aanleiding van hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, hecht de Raad er tot slot aan – ten overvloede – nog het volgende op te merken. Appellant heeft in hoger beroep (ook) de medische grondslag van het bestreden besluit bestreden. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de aan de onderhavige beoordeling ten grondslag liggende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onzorgvuldig tot stand is gekomen c.q. onjuist is. Dit laatste heeft appellant toegelicht door te stellen dat die FML niet (geheel) strookt met een eerdere uitspraak van de rechtbank. Niet in geschil is dat appellant het in de onderhavige procedure maximaal haalbare resultaat, zijnde een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering per de datum in geding, heeft bereikt. De op de achterliggende medische onderbouwing gerichte bezwaar- en beroepsgrond kan in dit geding niet als een rechtens relevant belang worden aangemerkt. Appellant kan evenmin belang ontlenen aan een eventuele herbeoordeling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid in de toekomst. De aan het besluit ten grondslag liggende medische beoordeling heeft immers uitsluitend betrekking op de in geding zijnde datum. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 5 december 2007, LJN BB9555. Indien appellant het met een toekomstig besluit over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid niet eens is, staat het hem vrij de medische grondslag van dat besluit alsdan (in volle omvang) aan te vechten. Het Uwv en, in navolging daarvan, de rechtbank zijn naar het oordeel van de Raad ook in zoverre tot een juist oordeel gekomen.
3.4. Gelet op het bovenstaande treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) T. Hoogenboom
(get.) T.J. van der Torn
KR