[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 september 2008, 06/9853 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.
1.1. Voor een uitvoeriger weergave van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij deurwaardersexploot van 2 november 2006 is op verzoek van SAP Advocaten B.V. (hierna: SAP), gevestigd te ’s-Gravenhage, beslag gelegd op de WAO-uitkering van appellant. Dit executoriaal beslag is gelegd ter voldoening van een schuld van appellant aan SAP. De deurwaarder heeft de beslagvrije voet vastgesteld op een bedrag van € 760,99 per maand en heeft het Uwv verzocht het meerdere van de uitkering, alsmede het bedrag van de vakantie-uitkering in te houden en aan de beslaglegger te betalen.
1.4. Bij brief van 3 november 2006 heeft het Uwv aan appellant mededeling gedaan dat in verband met voornoemd beslag met ingang van 1 november 2006 het gedeelte van appellants WAO-uitkering dat uitstijgt boven de beslagvrije voet van € 760,99 per maand, zijnde een bedrag van € 165,80, aan de beslaglegger wordt betaald. Ook appellants vakantiegeld wordt ingehouden.
1.5. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 1 december 2006, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 31 januari 2006, LJN AV1208 (JWWB 2006/86), overwogen dat appellant in beroep geen grond heeft aangevoerd tegen de wijze waarop het Uwv uitvoering heeft gegeven aan het beslag. Appellant heeft slechts het handelen van zijn (voormalige) advocaat, huisarts en een doktersassistente aangevochten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht medewerking verleend aan het beslag.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald het niet eens te zijn met het gelegde beslag.
4. Blijkens het verweerschrift schaart het Uwv zich achter het oordeel van de rechtbank.
5. Het oordeel van de Raad.
5.1.1. De Raad stelt vast dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd niet is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de inhouding op de WAO-uitkering door het Uwv in verband met het gelegde beslag. De bezwaren van appellant hebben betrekking op het handelen en/of nalaten van de (voormalige) advocaat van appellant alsmede de (behandelend) artsen van appellant.
5.1.2. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de buitengrens van het door de bestuursrechter te berechten geschil gevormd door het bestreden besluit. In dit geval is dat het besluit van 1 december 2006. De Raad kan, naar ook ter zitting aan de orde is gekomen, geen oordeel geven over de buiten het bestreden besluit gelegen, door appellant opgeworpen klachten. Kwesties die gerezen zijn in de relatie tussen appellant en zijn (voormalige) advocaat en (behandelend) artsen vallen immers niet binnen de reikwijdte en strekking van het bestreden besluit. De door appellant opgeworpen gronden vallen derhalve buiten de omvang van het geding in hoger beroep.
5.2. Gelet op hetgeen onder 5.1 tot en met 5.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
(get.) T.J. van der Torn.