ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6617 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor aanvullende kosten van autovervoer

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand in de aanvullende kosten van autovervoer aan appellant. Appellant had eerder bijzondere bijstand ontvangen voor autovervoer naar Amsterdam en Leiden, maar verzocht om aanvullende bijstand voor andere bestemmingen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant geacht werd de kosten te dekken uit zijn inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk, omdat de periode waarover het geschil ging inmiddels was verstreken en appellant geen procesbelang meer had. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen voldoende procesbelang was, aangezien de uitkomst van het beroep niet zou leiden tot een gunstiger resultaat voor appellant. De Raad benadrukte dat een bestuursrechter geen uitspraak kan doen enkel vanwege de principiële betekenis van de zaak voor toekomstige gevallen. De Raad concludeerde dat appellant geen belang had bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van het College, omdat de aanvraag betrekking had op een afgesloten periode en er geen aanvullende vervoerskosten waren gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

08/6617 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 oktober 2008, 07/3774 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Breewel-Witteveen, advocaat te Roosendaal,
hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2009. Voor appellant is verschenen mr. Breewel-Witteveen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas, werkzaam bij de gemeente Etten-Leur.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 6 februari 2007 is appellant bijzondere bijstand toegekend in de kosten van autovervoer naar Amsterdam en Leiden gedurende driemaal per maand voor een maximaal aantal kilometers van 7200 per jaar. Op 21 februari 2007 heeft appellant verzocht om bijzondere bijstand in de aanvullende kosten van autovervoer met andere bestemming dan Amsterdam en Leiden.
1.2. Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het College de aanvraag van 21 februari 2007 afgewezen op de grond dat appellant wordt geacht deze aanvullende vervoerskosten te voldoen uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm. Er is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voorvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
1.3. Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het geschil ziet op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 en deze periode inmiddels is verstreken, appellant geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Het resultaat wat appellant met het instellen van beroep heeft beoogd, kan hij niet meer bereiken.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep. In dit verband voert appellant aan dat een wijziging van de besluitvorming voor het jaar 2007 ook doorwerkt in de daarop volgende jaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant ten tijde van de aangevallen uitspraak geen belang (meer) had bij een inhoudelijk oordeel over het besluit van 7 augustus 2007. Van doorslaggevende betekenis is daarbij dat de aanvraag van appellant betrekking had op een afgesloten periode alsmede dat in de periode in geding geen sprake is geweest van door appellant gemaakte vervoerskosten met een andere bestemming dan Amsterdam en Leiden. Het feit dat appellant in 2008 en 2009 wederom een aanvraag om bijzondere bijstand voor vervoerskosten heeft ingediend doet daaraan niet af.
4.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) A. Badermann.
E.L.S.