ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5750 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van appellante tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân. Het besluit, genomen op 6 maart 2007, herzag de bijstand van appellante en haar partner over een periode van bijna tien jaar en vorderde een aanzienlijk bedrag terug wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding zonder dit te melden. Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 10 oktober 2007 niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding.

De rechtbank Leeuwarden heeft het beroep tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad overwoog dat, hoewel appellante de termijn niet had gerespecteerd, er geen voldoende bewijs was dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om het besluit te begrijpen of bezwaar te maken. De Raad verwees naar het feit dat appellante kort na het besluit contact had opgenomen met de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wat erop wijst dat zij in staat was om informatie te verkrijgen over de mogelijkheid tot bezwaar.

De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en dat er geen grond was om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van griffier A. Badermann, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

08/5750 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 augustus 2008, 07/2937 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (hierna: dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 28 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat te Zeist, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2009. Voor appellante is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door F.B. Visser, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 6 maart 2007 is de bijstand van appellante en van [S.] (hierna: [S.]) over de periode van 1 juli 1997 tot en met 15 oktober 2006 herzien naar de norm voor gehuwden en zijn de over die periode gemaakte kosten van algemene en bijzondere bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, en 59, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand van hen beiden teruggevorderd tot een bedrag van € 84.560,11. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante en [S.], zonder daarvan melding te maken bij het dagelijks bestuur, een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
1.2. Bij brief van 30 mei 2007 is tegen het besluit van 6 maart 2007 bezwaar aangetekend. Dat bezwaar is bij besluit van 10 oktober 2007 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 10 oktober 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daartoe is - samengevat - aangevoerd dat appellante vanwege psychische klachten buiten staat is geweest tijdig een bezwaarschrift in te dienen, dat bij twijfel of sprake is van (verwijtbare) termijnoverschrijding in gevallen als deze waarbij geen belangen van derden zijn betrokken het voordeel van de twijfel aan appellante dient te worden gegund en dat appellante in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is afgehouden van een inhoudelijke beoordeling door een onafhankelijk gerecht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vaststaat dat appellante de voor het maken van bezwaar geldende termijn niet in acht heeft genomen. Ten aanzien van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het dagelijks bestuur het gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en overweegt daartoe het volgende.
4.2. De Raad acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat appellante vanwege haar psychische klachten gedurende de gehele bezwaartermijn bij voortduring buiten staat is geweest het besluit van 6 maart 2007 naar zijn inhoud en strekking te begrijpen en daartegen zelf of met behulp van een derde tijdig bezwaar te maken. Uit de stukken komt immers naar voren dat appellante zelf op 9 maart 2007 naar aanleiding van genoemd besluit telefonisch contact heeft gezocht met een medewerker van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid en dat haar daarbij nog eens is gewezen op de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen. Voorts is gebleken dat zij in die periode nog contact heeft gehad met [S.]. Hetgeen appellante onder verwijzing naar twee korte brieven van haar behandelend psychiater heeft aangevoerd doet daaraan geen afbreuk, reeds omdat deze appellante ten tijde hier van belang kennelijk niet heeft gezien. Ook overigens biedt het schrijven van deze psychiater onvoldoende feitelijke grondslag voor de stelling dat appellante op objectieve medische gronden tijdens de onderhavige bezwaartermijn geheel buiten staat was een bezwaarschrift in te (laten) dienen. Anders dan appellante ziet de Raad in het gegeven dat ter zake geen belangen van derden zijn betrokken of worden geschaad als appellante niettemin in haar bezwaar ontvankelijk wordt verklaard geen grond voor een andersluidend oordeel. De Raad volstaat hier met verwijzing naar de dwingendrechtelijke bepalingen inzake bezwaar en (hoger) beroep. Hetgeen appellante, nog met een beroep op artikel 6 van het EVRM heeft aangevoerd kan haar evenmin baten aangezien deze bepaling de toepassing van regels van procesrecht als hier aan de orde niet terzijde kan stellen.
4.3. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2009.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) A. Badermann.
E.L.S.